De WAO-discussie
In 1990 krijgen meer dan 900.000 Nederlanders een uitkering via de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met de Ziektewet erbij komt in dat jaar het totaal aantal werknemers dat – tijdelijk of blijvend – met een loonvervangende uitkering thuiszit op 1,2 miljoen. Minister-president Ruud Lubbers spreekt in een toespraak de beroemd geworden woorden uit: “Nederland is ziek!”. Het CDA wil hard ingrijpen in de WAO. De christendemocraten denken aan strenge selectie aan de poort en aan verlaging en verkorting van de WAO-uitkeringen.
Voor Wim Kok als minister van Financiën en leider van de PvdA, levert deze stellingname van Lubbers een lastig dilemma op. Voor Kok ligt de WAO gevoelig, omdat zijn vader, een timmerman met stoflongen, gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest, zo noteert Koks biograaf Marnix Krop. Tegelijk beseft Kok dat de WAO wel moet worden aangepakt. Met één miljoen arbeidsongeschikten wordt de verzorgingsstaat onbetaalbaar. In de loop der jaren is de WAO een aantrekkelijk alternatief voor de Werkloosheidswet (WW) geworden, omdat de WAO een blijvend recht is, en de WW na een aantal jaren in de bijstand eindigt. Werkgevers kunnen via de WAO-weg pijnloos en zonder conflicten afscheid nemen van werknemers. Maar voor de sociaaldemocraat Kok is het onverteerbaar dat er zoveel mensen langs de zijlijn komen te staan. In juli 1991 kondigt het kabinet-Lubbers III aan dat er flink gesneden zal worden in de hoogte en duur van de WAO. Dat leidt tot felle protesten.
TZ/Arbo
Tussen september 1992 en september 1993 zijn de uitvoeringsorganen van de sociale verzekeringen onderwerp van een parlementaire enquête. Voorzitter van de enquêtecommissie is de PvdA-er Flip Buurmeyer. De commissie concludeert dat het stelsel van werknemersverzekeringen dringend aan herziening toe is. De druk van het verzekeringsstelsel op de collectieve lasten is te groot. Door bedrijven een grotere eigen verantwoordelijkheid te geven en het voor bedrijven aantrekkelijker te maken als hun werknemers minder beroep doen op de sociale zekerheid, moet de druk op het stelsel worden verminderd. Deze conclusie past in de visie van het neoliberalisme, dat de overheid de rol geeft van schepper en handhaver van markten en concurrentie, met de nadruk op het maximaliseren van de individuele vrijheid. Het neoliberalisme legt sterk de nadruk op marktwerking en vrijhandel en het terugdringen van de invloed van vakbonden, staatsbedrijven en andere collectieve voorzieningen. Dit alles resulteert in de wet Terugdringing Ziekteverzuim en in een herziening van de Arbowet. Beide wetten, meestal gezamenlijk aangeduid als TZ/Arbo, worden per 1 januari 1994 ingevoerd.
Op basis van TZ/Arbo zijn werkgevers gedurende een eigen risicoperiode van twee (voor kleinere bedrijven) of zes weken (voor grotere bedrijven) verantwoordelijk voor controle en begeleiding, en na deze periode voor de begeleiding als zodanig, zolang hervatting door de zieke werknemer in het eigen bedrijf nog als mogelijk wordt beschouwd. De werkgevers worden in de eigenrisicoperiode voor de controle en begeleiding, en daarna voor alleen de begeleiding bijgestaan door deskundige diensten, die voortaan ‘arbodiensten’ heten. De bedrijfsverenigingen zijn na de eigen risicoperiode verantwoordelijk voor de claimbeoordeling van de zieke werknemer en de beoordeling of de werkgever zijn re-integratie-inspanningen goed verricht. Die beoordeling geldt ook voor de werkgeversinspanningen gedurende de eerste twee of zes weken. Verder neemt de bedrijfsvereniging de begeleiding over zodra re-integratie buiten het bedrijf nodig blijkt.
De marktwerking
De overheid gaat een groot aantal zaken die tot de verworvenheden van de Nederlandse welvaartsstaat behoren overlaten aan de krachten van de (arbeids)markt. De vraag en behoefte van bedrijven en het aanbod van dienstverleners en verzekeraars worden bepalend. Voorbeelden: de voorgenomen privatisering van de Ziektewet, de plannen voor het (deels) privatiseren van de WAO, en het onder de sociale verzekeringen brengen van ambtenaren. Tegelijk worden bedrijven verplicht om hun eigen zaken te regelen op het gebied van arbeidsomstandigheden, inclusief het ontwikkelen van een eigen ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidsbeleid.
De bestaande bedrijfsgeneeskundige diensten gaan zich omvormen zich tot arbodiensten. Daarnaast ontstaan er nieuwe arbodiensten, zonder BGD-ervaring, zoals ArboNed, waar veel voormalige verzekeringsartsen van het GAK als bedrijfsarts worden aangesteld, en De Twaalf Provinciën. De arbodiensten ontwikkelen eigen producten op het gebied van verzuimbegeleiding, zodat de werkgever een totaalpakket aan dienstverlening kan afnemen van een arbodienst naar keuze. Concurrentie is nu een realiteit. Deze vindt plaats op inhoud en kwaliteit, maar in toenemende mate ook op prijs. Werkgevers krijgen te maken met steeds meer partijen die zich aanbieden om de problemen als gevolg van TZ/Arbo op te lossen. Men verwacht dat ook de verzekeraars zich zullen werpen op de nieuw ontstane markt van privaat te verzekeren collectieve arbeidsongeschiktheidsrisico’s.
Het certificaat Arbodienst als reddingsboei
De overheid tracht grip te houden op de kwaliteit van de arbodienstverlening door de invoering van het certificaat Arbodienst. Werkgevers krijgen per 1-1-1996 of 1-1-1998 de wettelijke verplichting bij de uitvoering van het arbobeleid een gecertificeerde arbodienst te betrekken. Het basispakket dat het bedrijf moet afsluiten bestaat uit bijstand bij de volgende taken:
a. inventarisatie en evaluatie van alle risico’s op het werk,
b. verzuimbegeleiding,
c. vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidkundig onderzoek van werknemers,
d. arbeidsgezondheidkundig spreekuur.
Er wordt een speciaal toetsingskader ontwikkeld. Eind 1994 worden de eerste certificaten aan arbodiensten uitgereikt.

Het ‘rampjaar 1994’
Er is in den lande veel onrust en kritiek als gevolg van de snelle invoering van grote hoeveelheden nieuwe regelgeving. Sommigen spreken van ‘het rampjaar 1994’. De traditionele solidariteit binnen de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving staat ter discussie. Veel mensen zijn voorstander van harde maatregelen en een beleid dat personen direct treft en dat minder gebaseerd is op zorgverlening. Het overheidsbeleid maakt die hardere aanpak mogelijk. De sociale verzekering wordt onderhevig gemaakt aan marktmechanismen, en dat is haast synoniem met ‘ontsolidarisering’. Artsen staan voor de opgave om het sociaal-medisch handelen opnieuw te toetsen aan goed omschreven normen en waarden, betoogt Han Willems, destijds hoogleraar sociale verzekeringsgeneeskunde: ‘Ethische normen en waarden moeten prevaleren boven effectiviteits- en efficiencycriteria’.
De nieuwe wetgeving brengt de bedrijfsarts in onzekerheid over zijn rol. Is er nog plaats voor preventieve activiteiten? We zien nu een ontwikkeling waarin met ‘de klant’ afspraken worden gemaakt over dienstverlening, waarin preventie van beroepsziekten en sociaalmedische begeleiding niet zijn terug te vinden. Daarbij wordt het argument gehanteerd dat de klant koning is en dat overwegingen in de zin van ‘anders gaan ze naar een ander’ de uiteindelijke overeenkomst bepalen.
De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts is eveneens ‘verkocht’ door van het omslagstelsel over te gaan op het verrichtingenstelsel, waardoor de contractsluiters vat hebben gekregen op de invulling van de bedrijfsgezondheidszorg, en de inzet gereguleerd kan worden tot een verbrokkeld en nauwelijks ter zake doend samenstel van verrichtingen. Men spreekt van matheid en gebrek aan durf aan de kant van de zorgaanbieders bij het afsluiten van collectieve contracten. Worden (gericht) periodiek onderzoek, aanstellingsonderzoek en sociaalmedische begeleiding ook daadwerkelijk ingezet binnen deze collectieve contracten?
Ten slotte zijn er zorgen over het behoud van een deugdelijke landelijke verzuimregistratie, vanwege een verminderde of zelfs geheel ontbrekende meldingsdiscipline bij werkgevers. Registratie en preventie van beroepsziekten lijken eveneens het kind van de rekening te worden.
Verder lezen
• Langius SWT. TZ/Arbo en de noodzaak van professionalisering. TBV 1993; 1: 201.
• Croon NHT, Boer WEL de. Informatie-uitwisseling tussen deskundige diensten en SV-organen. TBV 1994; 2: 28-30.
• Werven-Bruijne FA van, Vonk R. Arbodiensten op weg naar certificatie. TBV 1994; 2: 78-79.
• Wouters PHM. Ziekteverzuim in cijfers: over de noodzaak van verzuiminformatie. TBV 1994; 2: 109-110.
• Willems JHBM. Privatisering en solidariteit: zoeken naar het evenwicht. Het marktconcept toegepast op sociaal-verzekeringsgeneeskundig handelen. TBV 1994; 2; 139-141.
• Meijer E. Koning Klant en de verloedering van de bedrijfsgezondheidszorg. TBV 1994; 2: 142-143.
• Croon NHT. Als bedrijfs- en verzekeringsarts werken in de markt van arbeid en gezondheid. TBV 1995; 3: 1-2.