Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties1

Het motto ‘werken is gezond’ loopt op z’n laatste benen

Bas Sorgdrager
De sluipende erosie van de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidswetten door bezuinigingen, capaciteitsproblemen en alsmaar toenemende werkvoorraden, leidt tot risico’s voor burgers en uitvoerders. Verzekeringsartsen moeten luid en duidelijk de discussie aanzwengelen over fundamentele veranderingen in het stelsel, in plaats van zich zwijgzaam als kikkers in een pan aan de kook laten brengen. Het huidige paradigma ‘werken is gezond’ loopt op zijn laatste benen en is aan vervanging toe.
Al eerder heeft een bedrijfsarts bij het tuchtcollege geklaagd over een verzekeringsarts van het UWV die zijn begeleiding gedurende de re-integratie niet adequaat acht.1 In die zaak heeft de verzekeringsarts gehandeld volgens afgesproken beleid. In de hier beschreven recente zaak heeft een verzekeringsarts niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet dat de begeleiding niet adequaat is geweest.2 Uitkomst van het UWV-oordeel is uiteindelijk een loonsanctie met als consequentie dat het contract tussen bedrijfsarts en werkgever door de werkgever is opgezegd. De bedrijfsarts heeft over de handelwijze van de verzekeringsarts bij het tuchtcollege geklaagd. De klacht is gegrond en de verzekeringsarts krijgt een waarschuwing.

De feiten

Klager is bedrijfsarts en heeft een werknemer begeleid gedurende de wachttijd in het kader van de WIA. Verweerder in deze zaak is verzekeringsarts en heeft de werknemer gezien in het kader van de RIV-toets en de WIA-beoordeling. De verzekeringsarts heeft over de behandeling van de werknemer overleg gehad met de bedrijfsarts. Er bleken namelijk steeds wisselende behandelende instanties in beeld zonder consistent beleid. De bedrijfsarts geeft aan dat vanwege een regreszaak de verzekeraar zich bemoeid heeft met re-integratie en behandeling. “Hij had weinig regie mede doordat casemanagement door derden werd gedaan en zag mede daardoor door de bomen het bos niet meer.” De verzekeringsarts heeft de sociaal medische begeleiding als inadequaat beoordeeld. De bedrijfsarts had volgens de verzekeringsarts interventies moeten organiseren om stagnatie in het herstel weg te nemen. Deze visie heeft de verzekeringsarts besproken met de bedrijfsarts en zo ook gerapporteerd.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12498-021-1382-6/MediaObjects/12498_2021_1382_Fig1_HTML.jpg

De klacht en het verweer

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

  • een onjuiste weergave geeft van hoe processen verlopen zijn, waarbij tevens curatief werkende collega’s en reguliere behandeltrajecten als minder bekwaam worden weggezet;
  • een tussen klager en verweerder gevoerd telefonisch overleg niet correct heeft weergegeven, waardoor de suggestie wordt gewekt dat klager als bedrijfsarts onvoldoende zorg voor zijn cliënt heeft gehad en niet professioneel zou hebben gehandeld.
De verweerder stelt dat de klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de bedrijfsarts niet rechtstreeks belanghebbend is.

Overwegingen regionaal tuchtcollege

Over de ontvankelijkheid stelt het college dat om aangemerkt te worden als klachtgerechtigde in de zin van artikel 65 van de Wet BIG er aan de zijde van klager sprake dient te zijn van een rechtstreeks belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medisch beroepsbeoefenaar een concreet belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager stelt dat hij door de rapportage van verweerder wordt weggezet alsof hij zijn werk niet goed zou hebben gedaan, minder bekwaam zou zijn en niet professioneel gehandeld zou hebben. Volgens hem is in de rapportage van klager ten onrechte opgenomen dat hij gezegd zou hebben dat hij de regie niet had. Hij wordt onnodig geschoffeerd door een collega, aldus klager.
Het college oordeelt dat een (mogelijke) ondermijning van het vertrouwen in klager als bedrijfsarts van de zijde van niet alleen collega-beroepsbeoefenaren, maar ook van die van de werkgever van de door klager begeleide cliënt of andere (toekomstige) cliënten/patiënten, is te beschouwen als een concreet en rechtstreeks belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. De werkgever van betrokken cliënt heeft de overeenkomst met de bedrijfsarts opgezegd. Het is niet uit te sluiten dat het oordeel van verweerder over de begeleiding van de cliënt door bedrijfsarts invloed heeft op het vertrouwen dat de werkgever in klager als bedrijfsarts heeft. Klager kan daarom als klachtgerechtigde worden aangemerkt. Tevens kan het handelen waarover geklaagd wordt in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, in de zin van artikel 47, eerste lid sub b, van de Wet BIG. Diskwalificerende uitlatingen over andere beroepsbeoefenaren of een onjuiste weergave geven van hoe processen verlopen zijn (naar het college begrijpt een rapportage opstellen die niet voldoet aan de geldende richtlijnen) kunnen immers weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg (zie box).
Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerder niet aan de eisen voldoet. Uit de aan het college en ook aan verweerder verstrekte informatie in het kader van de RIV-beoordeling is uit het huisartsenjournaal van de betrokken werknemer op te maken dat op verzoek van klager steeds behandeling is ingezet. Door slechts aan te geven dat er door klager geen interventies zijn gedaan ter bevordering van een adequate structurele behandeling, heeft verweerder niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie steunt dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Voor de kwaliteit van de rapportage van verweerder is het juist citeren van de door klager gedane uitspraken in het kader van hoor en wederhoor van cruciaal belang, zeker nu een RIV-rapportage een opmaat is voor het al dan niet treffen van een loonsanctie en de conclusie van de RIV-beoordeling dat de SMB niet adequaat is geweest. Het ontbreken van een schriftelijke goedkeuring door de betrokken gesprekspartner van dat verslag van een telefoongesprek geeft naar het oordeel van het college een te groot risico op een onjuiste weergave of interpretatie van het bewuste gesprek, hetgeen in deze zaak ook is gebeurd. In zoverre is de klacht gegrond. Het college stelt echter tegelijk vast dat deze werkwijze nog niet gebruikelijk is onder de beroepsgroep van verweerder en zal voor dit onderdeel van de klacht dan ook geen maatregel opleggen.

Leerpunt

De verzekeringsarts heeft uit een telefonisch overleg met bedrijfsarts conclusies getrokken met vergaande consequenties voor de bedrijfsarts. Het is onduidelijk in de beschreven zaak of de verzekeringsarts de bedrijfsarts heeft gewezen op die consequenties. Het regionaal tuchtcollege is van oordeel dat het verslag van telefonisch overleg door de gesprekspartner moet worden goedgekeurd, maar stelt vast dat dit geen gebruikelijke werkwijze is binnen de beroepsgroepen. Het lijkt me dat in het professioneel gedrag van de verzekeringsarts past dat deze in het telefonisch overleg met de bedrijfsarts het negatieve oordeel over de sociaal medische begeleiding behandeling bespreekt. Schriftelijke goedkeuring lijkt me getuigen van zorgvuldigheid maar gaat wellicht wat ver om het in samenwerkingsafspraken tussen bedrijfs- en verzekeringsartsen op te nemen.

Referentie

1.

Sorgdrager B, Klacht over diskwalificerende opmerking ongegrond. TBV 2018; 26(8): 436-437

2.

ECLI:NL:TGZRAMS:2002:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/036

Criteria waaraan rapportage van verzekeringsarts moet voldoen:

  • Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
  • Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
  • In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
  • Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
  • De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

1 REACTIE

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen
account, maak dan hieronder een account aan.
Lees ook de spelregels.