Home Nieuws

Nieuws

Kennis en kwaliteit

De zoektocht van de bedrijfsarts

Het is zeker niet de eerste keer dat de bedrijfsarts zichzelf de existentiële vraag stelt: hoe verder? Op 8 februari 2024 zijn NVAB-leden uitgenodigd om mee te praten over de toekomst van de bedrijfsarts. Dit keer is het nijpend tekort aan bedrijfsartsen de aanleiding. Maar in de slipstream meent de NVAB dat de huidige åbedrijfsgeneeskundige praktijk steeds verder afdrijft van de bedoeling. Daarin zie ik aanleiding om te kijken hoe het zo ver heeft kunnen komen. Mogelijk zitten daarin aanknopingspunten voor een koerswijziging. Kritiek op de bedrijfsgezondheidszorg In de jaren tachtig steeg het aantal arbeidsongeschikten tot grote hoogte. Voor het grootste deel was dat conjunctuur bepaald: hoge werkloosheid. Maar de werkgevers zagen aanleiding tot kritiek op de bedrijfsgezondheidzorg (1,2). Zij verweten de bedrijfsarts koudwatervrees voor verzuimproblematiek en het aanbod te veel als een eenheidsworst. Dat vormde voor het Ministerie van SZW aanleiding voor een onderzoek naar de kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg (3,4). Het moest munitie opleveren voor een aanstaande wetswijziging. Zowel zorgverleners als klanten van de bedrijfsgezondheidszorg (BGZ) zijn ondervraagd. Dit onderzoek gaf voldoende onderbouwing voor een wetswijziging. Zo werd van de zijde van de dienstverleners geconstateerd dat de effectiviteit afhankelijk is van de samenstelling van het BGZ-team: de bedrijfsarts alleen gaat vooral over het functioneren van individuen (spreekuur en algemeen periodiek onderzoek (APO). Voor de bedrijfsarts samen met een bedrijfsverpleegkundige geldt hetzelfde met iets meer aandacht voor het PBGO. Als de bedrijfsarts een team vormt met de arbeidshygienist staan PBGO en gericht periodiek onderzoek (GPO) op de voorgrond, is de relatie met de directie formeler en wordt bij de advisering minder rekening gehouden met de haalbaarheid. Ook de plaats van de verzekeringsgeneeskundige taak was onderwerp van onderzoek. Ligt deze taak niet bij de bedrijfsarts dan zien we een ambivalent beeld: men is tevreden met de uitgevoerde activiteiten, terwijl de contacten met de directie minder gaan over beleidszaken en deze het verzuim als maatstaf neemt voor de kwaliteit. Ligt de VG-taak bij de bedrijfsarts dan is er minder contact met de OR, wordt het kader minder als sleutelinstantie gezien en hanteert het bedrijf vaker verzuim als maatstaf voor de kwaliteit. Het beleid is vooral op verzuimbestrijding gericht en minder op de werksituatie (3, p. 161). Kijkend naar de onderliggende ‘effectiviteitsfactoren’ in relatie tot de BGD- en clientkenmerken zijn er een paar opmerkelijke uitkomsten. Zo wordt geconstateerd dat bedrijfs- en werkgerichtheid het laagst is in situatie waarin de VG-taak buiten de BGZ ligt. Afstemming met de clientorganisatie is het hoogst bij een samengesteld team van bedrijfsarts en arbeidshygiënist. De individugerichtheid is het hoogst als de VG-taak bij de bedrijfsarts ligt. De visie van de klant Van de klantkant vonden werkgevers dat de BGZ zich te weinig bemoeide met verzuim en te veel met arbeidsomstandigheden. Werknemers vonden dat er te weinig aandacht was voor arbeidsomstandigheden, maar sloten zich aan bij de kritiek op te weinig aandacht voor verzuim. Omdat het doel van BGZ - het beschermen en bevorderen van de gezondheid - nagenoeg niet meetbaar is, is gekeken naar het proces van dienstverlening (afstemming) en naar het product (adviezen). Over de individuele zorgverlening is men doorgaans positief, maar bij gezondheidsklachten in relatie tot het werk wordt eerst ide huisarts bezocht, zowel door werknemers als door leidinggevenden. Over het bestaan van gezondheidsrisico’s in het bedrijf zijn de verschillende klantposities (directie, kader, OR, werknemer) het vaak oneens. Onderlinge toetsing van de verschillende visies op aanwezige risico’s is een minimumeis voor goed gezondheidsbeleid. Een ruime meerderheid van de respondenten ziet geen vertrouwensprobleem in de uitvoering van verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts – dat geldt voor langdurig verzuim en niet voor frequent verzuim- (4, p. 134). In de clientorganisaties is vooral de wens voor verzuimbegeleiding en voorlichting over werk en gezondheid en in iets mindere mate (alleen OR en PZ) voor onderzoek en advies over werkomstandigheden. Als BGD’en ingaan op de wens voor meer verzuimbegeleiding is de kans op meer waardering en meer vertrouwen van werknemers groter, maar als de BGD zich uitsluitend met verzuimbegeleiding bezighoudt is er een gerede kans op wantrouwen van werknemers (4, p. 137). Dus, hoe gedifferentieerder de dienstverlening, hoe meer waardering. Zie daar de geboorte van de Wet TZ/Arbo in 1994 met als kernpunten: eigen verantwoordelijkheid voor het ziekteverzuim (gedurende 2 respectievelijk 6 weken), de verplichting tot het opstellen van de gezondheidsrisico’s in relatie tot het werk, inclusief het PAGO-advies en samenwerkende kerndeskundigen in een BGZ-team. De wetgever was hier overigens mede toe gedwongen door de Europese kaderrichtlijn 89/391. Een heldere aanpak De aanknopingspunten voor betere kwaliteit en effectiviteit van BGZ zijn door Buijs verwoord voor de Algemene Werkgevers Vereniging (AWV) en de Industriebond FNV (5). De kern van het betoog: sociaalmedische begeleiding (SMB) omvat alle inspanningen van bedrijf en bedrijfsarts (arbodienst) om samen met de werknemer diens balans tussen belasting en belastbaarheid in evenwicht te houden, dan wel te krijgen (5, p. 14). Het doel van het model is terugdringing van ziekteverzuim door het aanpakken van de bron (5, p. 27). Buijs voert vervolgens drie modellen op ter verklaring van het ziekteverzuim: het beslissingsmodel, het model belasting-belastbaarheid en het stressmodel, maar kiest voor het proces van SMB voor de balans belasting-belastbaarheid. Als operationalisatie van zijn SMB-definitie haalt hij de wetgeving aan, waarin naast verzuimbegeleiding ook plaats is voor de risico-inventarisatie, het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het dito spreekuur. Nogmaals benadrukt hij dat de wet TZ is bedoeld om de bedrijfsgebonden oorzaken van het verzuim aan te pakken. Daaraan verbindt hij de voorwaarde dat werkgever en OR het eens moeten zijn over het ziekteverzuimbeleid met het accent op primaire preventie, collectief (RI&E en de leefstijl (BRAVO)) en individueel (PAGO, voorheen PBGO, en spreekuur). Ten aanzien van de secundaire preventie -herstellen van de balans - beogen de wetten ook de behandelend artsen veel meer te betrekken bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheidsproblematiek (5, p. 40). Buijs signaleert dat van het oordeel van de bedrijfsarts (het verzuimspreekuur) weloverwogen gebruik moet worden gemaakt vanwege tijdsbeslag, moeite, kosten en het gevaar van medicalisering (5, p. 47). Hij pleit dan ook voor het gezamenlijk ontwikkelen van criteria voor de inschakeling van de bedrijfsarts. Overigens geldt anno 1994 dat men pas in de dertiende week een terugkeerplan opstelt (5, p. 56). Dat plan bestaat uit de analyse door bedrijfsarts en werknemer, aangevuld met een nadere analyse van opleiding, ervaring, affiniteit en overige persoonsfactoren. Het geheel richt zich op de hervattingsmogelijkheden en wordt ondertekend door werkgever, werknemer en arbodienst (bedrijfsarts of arbeidskundige). De verkeerde afslag? Buijs besluit met enkele overwegingen waaronder dat deze benadering van SMB een opening biedt aan behandelend artsen om tot betere samenwerking te komen met bedrijfsartsen (5, p. 61). Kort voor deze publicatie van AWV en FNV deed het NIVEL onderzoek naar ‘ziekte en verrichtingen in de huisarts praktijk’ op het punt van arbeid en gezondheid (6). Het doel van dit beschrijvende onderzoek is de signalerende rol van de huisarts bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te exploreren. Zij vinden dat voor de meest voorkomende diagnosegroepen (zoals luchtweginfecties) werkenden niet afwijken van de totale populatie. Pas bij een fijnmaziger indeling van beroepen komt de huisarts meer specifieke beroepsgebonden aandoeningen op het spoor (6, p.62). Van der Velden deelt de mening van de Europese Commissie dat de huisarts een belangrijke signalerende rol heeft, maar vraagt nadrukkelijk deze nader uit te werken. Van dit voornemen is niets terecht gekomen.  Het door Buijs geschetste arrangement van zorg voor werkenden zag er medio negentiger jaren dus rooskleurig uit. Maar, in hun schets van het geprivatiseerde arrangement vragen Dam en Balemans (7) zich wel af of arbodiensten, die namens financiële instellingen of aandeelhouders zorg verlenen aan bedrijven, voldoende kunnen en zullen bijdragen aan de belangrijke volksgezondheidsvraagstukken, namelijk werkgebonden psychische problematiek, gevolgen van fysieke belasting en vergrijzing van de beroepsbevolking. Wat ging er mis? Reeds in 1996 is de eigen risicoperiode voor verzuim bij bedrijven opgehoogd naar 52 weken. Daarmee viel een belangrijke taak voor de bedrijfsverenigingen weg. Met de herziening van de Arbowet werd de weg geopend voor bedrijven die zich richten op de (verplichte) ondersteuning van bedrijven bij de uitvoering van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte (WULBZ). Bedrijfsverenigingen liepen leeg en de medewerkers stroomden bij de nieuwe arbodiensten in. De uitvoering van de verzuimbegeleiding door ex-verzekeringsartsen is hiermee geprivatiseerd richting arbodiensten uit de (voormalige) bedrijfsverenigingen en private (inkomens)verzekeringsmaatschappijen. De bedrijfsarts als dokter Ook in 1996 jubileert de NVAB met de uitgave ‘De bedrijfsarts als dokter’ (8). In een turbulente maatschappelijke context zocht de bedrijfsarts naar het eigene: (beroeps)ziekte, zorg en bezorgdheid. Van Dijk acht de verbinding met de gezondheidszorg essentieel voor het vak (8, p.2) en pleit voor versterking van arbocuratieve samenwerking en voor de ontwikkeling van specifieke sociaal-medische richtlijnen. Wolventang constateert dat nieuwkomers op de arbozorgmarkt binnen een jaar het imago van de bedrijfsarts als keuringsarts en ziekencontroleur heeft doen herleven (8, p.11). Willems ziet in de privatisering van de Ziektewet als voordeel de beheersing van collectieve uitgaven, maar vraagt zich af of bij de commercialisering van de zorg de vraag is of het product noodzakelijk, werkzaam en doelmatig is - naar analogie van de commissie Keuzen in de zorg in 1991 - of dat er slechts een koopkrachtige vraag naar is (8, p.64). Hij voorziet verdringing van preventieve en sociale taken door bureaucratische en technische taken.  Bezinning op ethische normen is dan ook meer dan ooit noodzakelijk, aldus Willems. Versterking van de artsrol Ondanks alle waarschuwende woorden gaat de NVAB door op het pad van de bedrijfsarts als dokter met richtlijnontwikkeling - een goede zet! - en het aanschurken tegen de curatieve sector. In 2004 verschijnt de leidraad ‘Verwijzen door de bedrijfsarts’ (9) - toegespitst op de diagnostiek en behandeling van arbeidsrelevante aandoeningen - en in 2005 ziet de publicatie ‘De bedrijfsarts en de eerste lijn’ het daglicht (10), bedoeld om de samenwerking met de huisarts te bevorderen. Maar nadat in de eerste pagina’s de positie van de bedrijfsarts in een commercieel veld van elkaar beconcurrerende financiele instellingen was geschetst, lag nauwere samenwerking en onvoorwaardelijke informatie-uitwisseling niet meer zo voor de hand. Ook de komst van klinisch arbeidsgeneeskundigen in 2007 heeft daar niet aan kunnen bijdragen: een aantal bedrijfsartsen stapt over naar de reguliere gezondheidszorg, zonder het slechten van drempels. De zogeheten Maatwerkregeling (invoering 2005), in casu het afschaffen van de verplichting tot aansluiting bij een team met vier arbokerndeskundigen, heeft het uiteendrijven van verzuimbegeleiding en andere activiteiten behorend bij sociaal medische begeleiding in het bijzonder gericht op preventie, zoals bedoeld door Buijs, alleen maar versterkt. Aan de andere kant heeft de aanscherping van de Wet Verbetering Poortwachter en de procesgang in eerste en tweede ziektejaar de aandeelhouders van arbodiensten in de kaart gespeeld en geleid tot het uitvoeren van bureaucratische taken, waarvoor Willems al waarschuwde. Geen structurele oplossingen De kaarten zijn in 2006 wel zo’n beetje geschut. Het Ministerie van SZW heeft nadien vooral via zelfregulering (vermindering van regeldruk was het parool) getracht de geest van de Arbowet ingang te doen vinden, zoals met arboconvenanten, de arbocatalogus en de accentverschuiving van ‘ziekte en zorg’ naar ‘gezondheid en gedrag’. Wezenlijke veranderingen treden er niet op, ondanks diverse verbeteringsvoorstellen van de SER (Sociaal Economische Raad). Deze adviseert bijvoorbeeld om de diagnostiek van beroepsziekten op te nemen in het basispakket van de reguliere zorg; het kabinet gaat daar in 2013 niet op in (11). De verwachte koppeling tussen zorg- en inkomensverzekeringen is uitgebleven, ondanks collectieve inkoop van zorgverzekeringen voor werkenden. Het Persoonlijk Dossier voor werknemers, zoals gevraagd door de SER, is er niet gekomen (12). Evenmin de out-of-the-box ‘arbeidsarts’ in de eerstelijnszorg als oplossing voor verbetering van de arbeidsgerichte medische zorg (13). Arbodiensten zijn gekomen en gegaan of opgekocht. Veel bedrijfsartsen zijn voor zichzelf begonnen, waarbij ik mij niet aan de indruk kan onttrekken - er is helaas geen onderzoek naar gedaan - dat het accent in die zelfstandige praktijken ligt op verzuimbegeleiding. Re-integratiebedrijven zijn gekomen en gegaan. Alleen gespecialiseerde bureaus, die bedrijven konden helpen (procederen) in de uitvoering van de Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen zijn blijven bestaan en floreren. Onoverzichtelijk veld Onlangs onderzocht de Patientenfederatie in hoeverre behandelaren het werk bespreekbaar maken (14). Het oriënterende onderzoek was deels hoopgevend. Maar ondanks alle inspanningen van de afgelopen 20 jaar om werk in de spreekkamer te krijgen, blijkt dit bij mensen met een chronische of langdurige ziekte in meerderheid niet te gebeuren. En waar de impact van ziekte op werk wel ter sprake komt, gaat het initiatief meestal uit van de patiënt. Komt het onderwerp ter sprake dan is men doorgaans tevreden over de inhoud (omgaan met de ziekte in werk) en het resultaat (aanpassingen van het werk ter behoud). In mijn activiteiten rond arbo-curatieve samenwerking hoor ik vooral de onvindbaarheid van de bedrijfsarts voor de behandelaar. De werknemer kent de bedrijfsarts niet of kan deze slechts vinden door het te vragen aan de werkgever. Daarbij komt dat er tussen de werknemer en de bedrijfsarts een woud aan intermediaire bureaus en personen is gekomen met namen die refereren aan inzetbaarheid, gezondheid, re-integratie of verzuim. Dat maakt het er voor de willekeurige werknemer en diens behandelaar niet makkelijker op. Laat staan dat je dan weet of er een bedrijfsarts achter schuil gaat.Dit is naar mijn oordeel niet alleen het gevolg van commercialisering en betrokkenheid van inkomensverzekeraars. Ook de wet- en regelgeving zelf is toenemend complex geworden, zoals OCTAS onlangs onversneden liet zien (15). Het enige onderdeel dat er nog relatief positief vanaf komt is de begeleiding in de eerste twee jaar van ziekte en verzuim (15, p. 17), maar ondanks de positieve resultaten (werknemers met een gedeeltelijke WIA blijven in meerderheid werkzaam bij de eigen werkgever) ervaren werkgevers de Wet verbetering poortwachter als knellend en juridiserend. Concluderend De bedrijfsarts is inderdaad wel erg ver afgedreven van de oorspronkelijke bedoeling, namelijk het beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werkende in relatie tot het werk. Of dit nu het gevolg is van de afslag die de NVAB in 1996 heeft genomen, valt niet met zekerheid te zeggen. Het versterken van de arts-rol van de bedrijfsarts heeft wel de deur geopend voor de privatisering van de sociale zekerheid en de legitieme betrokkenheid van de bedrijfsarts bij verzuim. Dat de beroepsgroep op dit punt verdeeld is, verbaast niet echt. De gekozen richting heeft goede punten voortgebracht (richtlijnen voor SMB en aandacht voor arbeid in richtlijnen van huisarts en specialist), maar ook negatieve (de poortwachtersrol voor het UWV). Het heeft een bureaucratisch keurslijf opgeleverd waar nog maar weinig bedrijfsartsen een echte uitdaging in vinden. En het heeft al helemaal niet positief bijgedragen aan het imago van de bedrijfsarts.  Oplossingsrichtingen Een heel praktische oplossingsrichting, zoals onlangs is voorgesteld door Derikx: bij iedere probleemanalyse tevens een beroepsziekteanalyse, draagt inderdaad bij aan het keren van het schip  (16). Het sluit aan op de dagelijkse praktijk van de bedrijfsarts. Nadeel is dat dit het takenpakket van de bedrijfsarts vergroot, hetgeen niet strookt met het toenemende tekort aan bedrijfsartsen.Wel sluit ik aan bij de gedachte van Derikx. Een fundamentele stelselwijziging (een nieuw arrangement voor de zorg voor de werkende bevolking) ligt niet in de verwachting, getuige de Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Naar een werkend arbostelsel voor iedereen. Arbovisie 2040’ (17). Er is eenvoudigweg onvoldoende draagvlak. In grote lijnen zie ik daarom drie oplossingsrichtingen
  1. Meer aandacht voor beroepsziekte
Beroepsziekte is gezondheidsschade die er niet zou zijn geweest als de werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd. Bij deze omschrijving is er enerzijds belang bij een goede omschrijving van de ziekte en anderzijds bij het preciezer in kaart brengen van de werkzaamheden. Ik wil ervoor pleiten dat de bedrijfsarts van ieder geval van verzuim verklaart of er geen sprake is van een beroepsziekte en dat voor beëindiging van de verzuimperiode. Ontbreekt zo’n verklaring dan is er dus sprake van een beroepsziekte. Voor het kunnen opstellen van deze verklaring zal de bedrijfsarts dus over een klip en klare diagnose moeten beschikken. Dat vraagt om versterking van de verwijsrol door de bedrijfsarts. Dit belang zou moeten worden verankerd in de basiszorgverzekering. Het vereist ook kennis van de werkzaamheden tot op taakniveau. Daartoe werkt de bedrijfsarts samen met de arbeidsdeskundige. Juist omdat de huisartsen op het spoor kunnen komen van mogelijke beroepsziekten is het van belang dat deze makkelijk onder de aandacht kunnen worden gebracht van de bedrijfsarts. Iedere bedrijfsarts dient daartoe met naam en toenaam opgenomen te zijn in de ‘verwijsplatforms’, zoals Zorgdomein.
  1. Versterken van de regiefunctie bij verzuimbegeleiding
Op dit moment is er een te sterk commercieel belang bij de uitvoering van de WvP. Dat slokt een onevenredig groot deel van de schaarse bedrijfsartstijd op. Maak de bedrijfsarts regisseur van het verzuim. De begeleiding, inclusief het opstellen van een probleemanalyse en andere documenten als bewijsvoering voor de reintegratie-inspanning voor het UWV zou dan door iedere BIG- en of NIP-geregistreerde functionaris opgesteld kunnen worden.  De BAR biedt voldoende aanknopingspunten om tot een probleemanalyse met beperkte interbeoordelaarsvariatie te komen. Onderzoek ook de rol die AI hierbij kan vervullen.Omdat het bij verzuimbegeleiding primair moet gaan over verzuimbeleid, gericht op bronaanpak van het verzuim, zal de epidemiologische functie van verzuim versterking behoeven, niet alleen naar verzuimcijfers, maar vooral ook naar de verzuimnoodzaak, de verzuimbehoefte en de verzuimgelegenheid. De herintroductie van een vorm van eigen verklaring kan daarbij helpen, inclusief een scenario-aanpak voor de reintegratie-begeleiding. Breng de verplichte probleemanalyse, inclusief plan van aanpak met ondertekening van alle betrokkenen, dus ook de bedrijfsarts, terug naar de dertiende week. Werkgever en werknemers zijn inmiddels voldoende doordrongen van het belang van re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid van een beoordeling en advies. Certificering van arbodiensten dekt een steeds kleiner deel van de ‘verzuimdienstverlening’. Daardoor ontstaan er risico’s op privacyaspecten, zoals onlangs bleek in een tuchtzaak tegen een arboarts (18). Maak administratieve en procedurele randvoorwaarden onderdeel van de herregistratie van de bedrijfsarts. Neem daarin ook toetsing op taakdelegatie en supervisie mee.Consequentie van deze benadering zal de nodige gevolgen hebben voor de inrichting van digitale verzuimvolgsystemen, zoals die nu bij veel arbodiensten en bedrijfsartsen worden gebruikt. Het accent zal minder op Poortwachter en meer op multifactoriële oorzaken van gezondheid en ziekte moeten liggen; denk aan de BRAVO thema’s. De NVAB kan voorstellen doen voor de aard van de data waaraan zo’n systeem zou moeten voldoen.
  1. Versterken van de consultantrol
De bedrijfsarts is dokter, maar in zijn rol van sociaal-geneeskundige is hij ook consultant voor het gezondheidsbeleid in bedrijven. Hierbij grijp ik terug op de brochure van AWV/FNV over sociaal medische begeleiding (5). Sociaalmedische begeleiding) omvat alle activiteiten die gericht zijn op behouden en verbeteren van de gezondheid van werkenden. Dat kan slechts in goede samenwerking met de drie andere arbodeskundigen. Om die samenwerking te versterken zijn duidelijke preventiedoelen nodig op het niveau van het bedrijf. De RI&E is een onmisbare schakel daarin. Bepleit als NVAB bij de overheid dat contracten tussen bedrijfsartsen (arbodiensten) en bedrijven zonder een goedgekeurde RI&E niet rechtsgeldig zijn. Om voor goedkeuring is aanmerking te komen dient de RI&E tevens voorzien te zijn van een PAGO advies en uitvoering onder leiding van de bedrijfsarts. Richt een meldpunt in voor contracten met goedgekeurde RIE. De rol van de OR wordt versterkt omdat deze instemmingsrecht heeft op RI&E en PAGO advies. De gedachte aan een bijpassend preventiebudget is doorgeschoven naar een volgend kabinet. Naar analogie van een scholingsbudget voor permanente educatie zou een preventiebudget voor permanente gezondheidsbescherming en -bevordering niet misstaan. In Nederland zijn ruim 2 miljoen bedrijven. Dat betekent voor zo’n meldpunt (register) een enorme administratieve last. Mijn voorstel zou zijn om deze verplichting in eerste instantie te beperken tot bedrijven met een OR-verplichting. In het register zijn opgenomen het contract, de actuele RIE en het bijbehorende PAGO-advies. Op grond van deze registratie kan de overheid (Ministerie van SZW en Nederlandse Arbeidsinspectie) eventuele aanvullende doelen stellen per branche. Wellicht ligt hierin een taak voor het NCvB, die de inputvoorwaarden (contract, RI&E en PAGO) kan koppelen aan de uitkomsten (beroepsziektemeldingen). Literatuur
  1. Fraterman A. Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfsarts: een werkgeversvisie. TSG 1986;64:700-3.
  2. Veerdonk JJM van de. Visie van werkgevers op arbozaken: ‘BGZ is eenheidsworst: aanpak bedrijfstakgewijs noodzakelijk’. Arbeidsomstandigheden 1988;64:161-6.
  3. Draaisma D, Winter CR de, Dam J, Heuvel SG van den. Kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg. Eerste deelonderzoek: het oordeel van de beroepsbeoefenaren, Den Haag, Directoraat Generaal van de Arbeid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1991.
  4. Draaisma D, Winter CR de, Dam J, Smulders PGW, Willems JHBM. Kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg. Tweede deelonderzoek: Oordelen in de clientorganisaties en vergelijking met de oordelen van de beroepsbeoefenaren. Den Haag: Sdu Uitgeverij, 1993.
  5. AWV, Industriebond FNV. Sociaal Medische begeleiding. Een model voor ziekteverzuimbeleid in de praktijk (redactie PC Buijs) Amsterdam: NIA, 1994
  6. Velden J van der, Abrahamse HPhH, Bakker DH. Arbeid en Gezondheid Een nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 1993.
  7. Dam J, Balemans A. Turbulente tijden. TSG 1995;73: Spectrum.
  8. De bedrijfsarts als dokter. Opstellen over ziekte, zorg en bezorgdheid. Uitgave ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum. Utrecht: NVAB, 1996.
  9. Verwijzen door de bedrijfsarts, leidraad. Utrecht: NVAB 2004.
  10. De bedrijfsarts en de eerste lijn. Over samenwerking, zorgverzekering en regionale ondersteuningsstructuren. (tekst A Lenderink). Utrecht: NVAB, 2005
  11. Kabinetstandpunt SER-advies Stelsel voor gezond en veilig werken. Brief Ministerie SZW. Den Haag: Ministerie SZW, 2013.
  12. Ministerie SZW. Toekomst Arbeidsgerelateerde Zorg. Den Haag: Ministerie SZW, 2015.
  13. Zorg die werkt. Visie-document, Utrecht: KNMG, 2017.
  14. Patientenfederatie Nederland. Werk in de spreekkamer. Utrecht: Patientenfederatie Nederland, 2023.
  15. Beoordeling van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. OCTAS, 2023.
  16. Derikx M, Gragt J van der, Kok R, Schaafsma F. Verplichte beroepsziekteanalyse. TBV 2023;31(6):6-7.
  17. Naar een werkend arbostelsel voor iedereen. Arbovisie 2040. Deel 1. Den Haag: SER, 2023
  18. Paauw S. Datalek wordt arts zwaar aangerekend. Medisch Contact 2024;79(nr1-2):30-33.
Auteur Hans Dam is bedrijfsarts en adviseur. Contact: hans.dam@dmbedrijfsgezondheid.nl
Opleiding en registratie

Ja, we schieten een tikje door

Momenteel is de NVAB bezig met een herziening van het LOP. Als reactie op de opiniebijdrage van Joost van der Gulden (‘Schieten we niet een tikje door?’) beschrijft bedrijfsarts Mohammed Boudjemaoui enkele belangrijke knelpunten waar aios in de praktijk tegen aan lopen. Ook doet hij suggesties voor veranderingen, die meegenomen kunnen worden bij de opzet van het nieuwe LOP.
Covid-19

Schadelijke misvattingen over long-COVID ontleed: Geen ‘out of proportion’ maar ‘out of box’ denken bij patiënten met Long COVID

Wij hebben ons gestoord aan deze opstelling die wij herkennen als bekende oude dogma’s, die niet langer volgehouden kunnen worden in het licht van de huidige kennis over long-COVID. Door onvoldoende op de hoogte te zijn van dit ziektebeeld en van de actuele stand van de wetenschap doet hij patiënten ernstig tekort in zijn opstelling als gerechtsdeskundige. Daarnaast worden door het naar buiten treden met deze onjuiste interpretatie van long-COVID klachten deze schadelijke ideeën verder verspreid. Wij zullen daarom in dit artikel zijn argumenten tegen het licht houden, en aantonen waarom zijn gedachtegang aantoonbaar onjuist is, te kort door de bocht is en het stigmatiserend is om persisterende symptomen bij long-COVID vooral te verklaren door inadequaat ziektegedrag.
  1. Herstel na multidisciplinaire revalidatie met psychologische ondersteuning
Cordemans stelt dat empathie en geruststelling cruciale componenten zijn om patiënten naar herstel te begeleiden. Hij stelt dat met opvolging en behandeling vanuit een biopsychosociale benadering patiënten weer terug aan het werk kunnen. Voor deze beide stellingen is echter géén bewijs. Hoewel het grootste deel van de patiënten met long-COVID relatief milde klachten heeft en zo’n 85% van hen spontaan ‘herstelt’ gedurende het eerste jaar, is duidelijk dat het voor de resterende patiënten niet zo is en de kans op herstel na het eerste jaar snel afneemt (1,25,45-48). Het gaat om tienduizenden patiënten die langdurig ziek zijn, tot al bijna 4 jaar, en die in grote mate worden beperkt in hun deelname aan de maatschappij. Multidisciplinaire revalidatie liet voorzichtige vooruitgang van het herstel zien in een prospectieve cohort studie waarbij het overigens niet duidelijk is wat het spontaan beloop was geweest zonder behandeling (38). Na 6 maanden revalidatie hadden veel patiënten nog veel aanhoudende klachten die tot beperkingen leidden in het dagelijkse leven. Hoewel ook deze patiënten zijn benaderd met veel empathie en geruststellingen, heeft dit hen niet genezen. In de praktijk zijn er helaas vele patiënten die ondanks multidisciplinaire revalidatie en met adequate psychologische ondersteuning niet opknappen. Sterker nog, een deel van de patiënten (de patiënten met post-exertionele malaise [PEM]) verslechtert hier zelfs door, en opbouwende oefeningen worden nadrukkelijk afgeraden door richtlijnen bij long-COVID en aanverwante postinfectieuze syndromen (2-5,44). Bovendien is een deel van de patiënten door ernstige PEM en/of orthostatische intolerantie geheel niet veilig belastbaar voor revalidatie. Ook in deze gevallen is een integrale benadering van groot belang. Psychische klachten liggen vanzelfsprekend op de loer in de context van de beperkingen. Het is van essentieel belang dat bedrijfsartsen en verzekeringsartsen realistische verwachtingen scheppen ten aanzien van de te verwachten effecten van revalidatie en de prognose: wij hebben vele duizenden ernstig zieke patiënten in Nederland na ruim drie jaar nog steeds niet beter kunnen maken met goed gedoseerde porties geruststelling en empathie.
  1. Long-COVID is een over­dreven respons van het autonoom zenuwstelsel
De patiënten met een ernstige COVID-19 infectie die Cordemans heeft behandeld op de intensive care verschillen van patiënten die met een relatief milde infectie thuis ziek zijn geweest. Aan de basis van Cordemans’ pathofysiologische theorie stelt hij echter dat een verlaagde oxygenatie tijdens de acute COVID-19 infectie het ademcentrum prikkelt, waardoor er een persisterend dysfunctioneel ademhalingspatroon ontstaat met een scala aan andere klachten (thoracale pijnklachten, cognitieve klachten, vermoeidheid) tot gevolg. Het overgrote merendeel van de patiënten met long-COVID heeft echter een milde infectie doorgemaakt, zonder hypoxemie. Deze theorie gaat simpelweg dus niet op voor de grootste groep long-COVID patiënten, aangezien daar nooit hypoxemie gespeeld heeft en daarmee de basis onder zijn argumentatie wegvalt (8).
  1. Long-COVID: out of proportion-symptomen, gebaseerd op perceptie.
In de casus van de tuinaannemer stelt collega Cordemans dat er bij uitgebreid medisch onderzoek geen objectiveerbare cardiopulmonale schade aangetoond kan worden met reguliere onderzoeken. Ook dit is een misvatting. Orgaanschade ligt inderdaad niet aan de basis van long-COVID, ook niet bij patiënten na ernstige COVID-19 infectie, dit is veelvuldig aangetoond (6-17). De organen, specifiek de longen, blijken in nagenoeg alle gevallen uitstekend te herstellen, en verklaren de klachten zoals kortademigheid niet. Dat betekent echter NIET dat er niets mis is (8). Het ontbreken van afwijkingen bij routine medische testen is niet hetzelfde als het ontbreken van een organische oorzaak. Inmiddels zijn er legio wetenschappelijke onderzoeken die maanden tot jaren na de acute COVID-19 infectie wel degelijk aanknopingspunten laten zien voor biomedische afwijkingen. Zo zijn er ondertussen verschillende pathofysiologische mechanismen voor long-COVID  beschreven, waaronder (maar niet beperkt tot) de aanwezigheid van virale reservoirs (9), disregulatie van het immuunsysteem (18,22), auto-immuniteit, endotheel dysfunctie (49,50), afwijkende cardiopulmonaire respons op inspanning (8, 49,50), vasculaire schade (9,19) mitochondriale dysfunctie (20,21,24,28,29) veranderd microbioom (9) en autonome disfunctie (26). Op basis van het Cordemans’ paradigma – stress, trauma, ziektenarratieven - verwacht je hoge(re) cortisol spiegels bij long-COVID patiënten. Echter, onderzoek laat juist  lage cortisol spiegels zien (18,22). Ook de recentelijk vastgestelde verlaagde serotonine spiegels zouden goed de neurocognitieve symptomen kunnen verklaren bij long-COVID patiënten (23, 42, 43). Bovendien is het evident dat stress een rol speelt bij ziek worden en blijven. Er is echter geen enkele reden te vermoeden dat dit bij long-COVID een grotere (causale) rol speelt dan in eender welke andere systeemziekte. Dit wordt als zodanig enorm overschat.In 2022 werden al objectiveerbare veranderingen in spierweefsel aangetoond bij long-COVID patiënten (27). Recent is dat herbevestigd in de spieren van patiënten met PEM na inspanning (29). Hoewel het objectiveren van long-COVID in de dagelijkse klinische praktijk nog niet goed mogelijk is, wordt reeds veel onderzoek gedaan naar mogelijke biomarkers. Al deze belangrijke pathofysiologische inzichten, die in strijd zijn met de zijn ideeën, ziet collega Cordemans over het hoofd bij de presentatie van zijn eigen hypothese. Door een sterke en eenzijdige focus op een psychosociale oorzaak, mist hij relevante wetenschappelijke ontwikkelingen en daarmee pathofysiologische inzichten met betrekking tot de ziekte.
  1. Long-COVID symptomen worden vooral bepaald en gekleurd door verwachtingen’
Collega Cordemans presenteert een ‘nieuw paradigma’. Hij stelt dat de perceptie van ‘out-of-proportion-symptomen’ als gevolg van op elkaar inwerkende biologische, sociale, ervarings- en psychologische factoren leiden tot long-COVID klachten. Daarmee stelt hij dat long-COVID wel verklaarbaar is, en geen mysterieuze ziekte. Een behandeling via het brein, bestaande uit geruststellen, empathie, leren omgaan met stressfactoren, gradueel toenemende lichaamsbeweging en/of werkhervatting vormen de hoeksteen. Voor ons als praktiserende artsen met ervaring met long-COVID patiëntengroepen is het nieuwe paradigma niet te onderscheiden van oude biopsychosociale (BPS) concept. Het BPS-model staat al beschreven in de leidraad van de NVAB en NHG (30,31). Wel moet benoemd worden dat decennia lang dergelijke concepten zijn misbruikt om soortgelijke aandoeningen, zoals ME/CVS, te duiden als voortkomende uit eigen onaangepaste psychologische processen (32-34). Cordemans stelt dat deze benadering long-COVID patiënten juist activeert en herstelt. Wij betwisten deze stellingname (29). Zijn paradigma stelt dat maatschappelijke ‘ziektenarratieven’, tijdens de leerfase, bijdragen aan het onaangepaste denken van patiënten en gedrag waardoor hun symptomen aanhouden en een ‘conditionering’ ontstaat en aanhoudt. Dit komt echter niet overeen met de ervaringen van patiënten, waarin symptomen voorafgaan aan de ontwikkeling van dergelijke ziektenarratieven. Naar schatting houdt 10% van de SARS-CoV-2 geïnfecteerde aanhoudende klachten, waarvan 15% langer dan een jaar. Binnen de EU hebben of hadden 36 miljoen mensen long-COVID (25,45-48). Dat zou inhouden dat een omvangrijk aantal mensen als gevolg van ziektenarratieven langdurige klachten zouden hebben ontwikkeld. Dagelijks komen daar nog altijd mensen bij. De vraag is hoe geloofwaardig deze aanname is? In de praktijk zien we juist overwegend mensen, met een blanco voorgeschiedenis met zeer adequaat ziektebesef en -inzicht, die niets liever willen dan hun leven hervatten en weer aan het werk willen en adequaat herstelgedrag vertonen (33). Onderzoek onder beroepsmilitairen ondersteunt dit (35). Militairen hadden na hospitalisatie voor COVID-19 dan wel thuis-herstel vergelijkbare geestelijke gezondheidsprofielen als een niet-besmette controle groep. Dat duidt op een niveau van psychologische gezondheid en herstel en paraatheid dat overeenkomt met terugkeer naar operationele taken. Echter, je beter voelen betekent niet per definitie ‘fit voor operationele dienst’. Er werd vastgesteld dat in vergelijking met de controlegroep, de besmette beroepsmilitairen inspanningsbeperkende symptomen ervoeren die langer dan 12 maanden aanhielden. Kortom, zelfs deze groep, getraind om onder exceptionele stressvolle omstandigheden te functioneren hield last van aanhoudende symptomen en beperkingen.
  1. Deconditionering is de basis. Graduele heropbouw conditie is aangewezen
Cordemans presenteert ook deconditionering als onderliggende oorzaak voor de klachten, die vooral gradueel opgebouwd moet worden om te herstellen. Dit is wederom een frequent gehoorde misvatting. Onderzoek toont aan dat er primair sprake is van inspanningsintolerantie, op basis van lagere maximale zuurstofopnamecapaciteit door perifere veranderingen in het spier-skeletsysteem en mitochondriële dysfunctie (8,27-29). Tevens zijn er myopathologische veranderingen waargenomen in het spierweefsel van patiënten met post-COVID syndroom (27-29). Secundair, door het onvermogen zich veilig in te spannen, ontstaat pas conditieverlies (8, 36,37).
  1. Aanslepende klachten na ICU opnamen komen door PICS, en zijn niet specifiek voor long-COVID
Er wordt gesteld dat de aanslepende klachten en het trage herstel van functionele capaciteit in de groep van patiënten na IC opname niets anders representeert dan het post intensive care syndroom (PICS), wat niet specifiek is voor covid-19. Hier wordt gesteld dat orgaanschade wel degelijk aan de basis van de klachten ligt. Ook dit in onjuist. Enerzijds is reeds aangetoond dat er óók in deze groep geen langdurige persisterende orgaanschade bestaat, maar dat de organen buitengewoon goed herstellen (9-17). Daarnaast is er géén verschil gevonden in persisterende klachten tussen patiënten die gehospitaliseerd zijn geweest, en patiënten die gehospitaliseerd zijn geweest én behandeld zijn op de IC. Het herstel voor alle gehospitaliseerde patiënten is vergelijkbaar, en gaat gepaard met aanzienlijke persisterende beperkingen, onafhankelijk van de  ernst van de ziekte én de ontvangen revalidatie (6,7). Daarmee is het hoogst onwaarschijnlijk dat de aanslepende klachten verklaard worden door PICS; maar is juist aannemelijk dat de COVID-19 infectie zélf oorzakelijk is voor de klachten.
  1. De vele long-COVID klachten en verschijnselen als nocebo effect
In een survey onder patiënten is een grote lijst aan geassocieerde klachten naar voren gekomen en in verband gebracht met long-COVID. Collega Cordemans noemt dit opmerkelijk veel, en gebruikt het als argument voor een nocebo effect. Door verwachtingen van symptomen, worden de symptomen bepaald. In de praktijk ligt dit echter genuanceerder. Clinici die veel patiënten begeleiden zullen beamen dat het ziektebeeld veel homogener is dan hier wordt gesteld. De voornaamste klachtendomeinen zijn herkenbaar en repeterend. Patiënten vertellen onafhankelijk van elkaar gelijkende verhalen en anekdotes over de problemen waar zij tegenaan lopen. Los van typerende vermoeidheid, zijn cognitieve klachten zoals ‘hersenmist’, kortademigheid, thoracale pijn en diffuse pijnsyndromen zeer veel voorkomend. Nochtans rapporteren vrijwel alle langdurig zieke patiënten daarnaast in enige mate PEM: een fenomeen wat alleen gekend wordt in diverse post-infectieuze ziektenbeelden. Het betreft een geheel contra-intuïtief fenomeen, van verergering van klachten ten gevolge van inspanning: ons klassieke dogma is immers dat sporten gezond is (29). Hoewel de meeste patiënten nog nooit van het bestaan van PEM of post-infectieuze ziektenbeelden gehoord hebben, is dit toch iets wat ze universeel omschrijven, en wat weinig inpasbaar is bij de voorgestelde nocebo theorie van Cordemans. Bovendien is er ook pathofysiologische rationale voor het aanwezig zijn van tal van symptomen, zoals de systemische aard van de infectie, het diffuus aanwezig zijn van onder andere ACE-2 receptoren in het lichaam en de diffuus microvasculaire schade op tal van plaatsen in het lichaam. Integrale benadering Wij onderschrijven - vanwege het heterogene en fluctuerende beloop - dat een universele behandeling duidelijk niet van toepassing is bij long-COVID patiënten. Het integreren van informatie over ervaringsgerichte, psychologische en sociale factoren naast biologische bevindingen is waardevol bij het bieden van een integrale behandeling. Dat maakt het BPS-model echter nog geen realiteit, maar nog steeds een benadering daarvan op symptoomniveau. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat er geen bewijs bestaat dat psychosociale factoren in long-COVID een grotere rol spelen dan in andere aandoeningen. Echter, een geïntegreerd model van de PCS aandoening die a priori eenvoudige, causale verbanden tussen pathofysiologie, -biochemie, -immunologie en symptomen verwerpt, gaat voorbij aan basisprincipes van de wetenschap (39). Volgens Popper (en veel andere wetenschapsfilosofen) is de logische vorm van een wetenschappelijke verklaring die van een geldige redenering. Een redenering is een verzameling premissen plus een conclusie, waarvan wordt gesteld dat hij volgt uit de premissen. Dit is het geval wanneer de conclusie waar is in alle gevallen dat de premissen waar zijn; de redenering heet dan logisch geldig te zijn. Van een deductieve redenering kan men altijd bepalen of zij geldig is. En dat is hier niet het geval. Collega Cordemans lijkt tevreden met het onderschrijven van een bewijsbasis die er in het verleden niet is in geslaagd die claim te bewijzen (32). Immers… absence of evidence is not evidence of absence (40) Voorkomen dient te worden dat mensen met long-COVID hun aandoening moeten ontkennen en moeten erkennen dat hun symptomen door henzelf worden veroorzaakt (41). Ook al is dat niet de intentie, BPS-concepten worden gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd – en bij gebrek aan biomedische kennis gereduceerd tot psychosociale concepten. Voorkomen dient te worden dat de oorzaak alleen maar wordt gezocht in de ziekteperceptie en cognities van betrokkene (32,41). Het is juist van belang patiënten op een adequate manier te ondersteunen en niet de schuld te geven (38,41). Daarom de dringende oproep aan collegae om de psychologische en sociale aspecten van het omgaan met long-COVID zeker te onderzoeken, mee te wegen en waar nodig te behandelen, maar niet zonder meer als oorzaak aan te wijzen.  Tot slot Cijfers in meerdere landen laten inmiddels zien dat verzuim ten gevolge van chronische ziekte zeer fors stijgt onder de beroepsbevolking, grotendeels gedreven door de nog immer oplopende prevalentie van long-COVID. Er dreigt een zeer grote financiële strop te ontstaan voor overheden en inkomensverzekeraars gezien de toenemende aantallen patiënten, als zij hen allen moeten uitbetalen vanwege arbeidsongeschiktheid. Desalniettemin zullen we toch echt de realiteit onder ogen moeten zien: long-COVID is reeds een ‘mass disabling complex event’, en als we niet snel actie ondernemen, deze patiënten serieus nemen, verdere schade door onjuiste revalidatie-interventies voorkomen en onderzoek doen naar betere behandelingen zal dit alleen maar toenemen. Ondertussen is het de hoogste tijd dat het stigmatiseren en volgens oude dogma’s beoordelen van deze patiënten nu stopt: het is niet langer in lijn met de wetenschap en het schaadt patiënten. Literatuur
  1. Global Burden of Disease Long COVID Collaborators. Estimated Global Proportions of Individuals With Persistent Fatigue, Cognitive, and Respiratory Symptom Clusters Following Symptomatic COVID-19 in 2020 and 2021. 2022;328(16):1604-1615. https://doi.org/10.1001/jama.2022.18931
  2. Vink M, Vink-Niese A. The Updated NICE Guidance Exposed the Serious Flaws in CBT and Graded Exercise Therapy Trials for ME/CFS. Healthcare 2022, 10, 898. https://doi.org/10.3390/healthcare10050898
  3. National Institute for Health and Care Excellence. Statement about graded exercise therapy in the context of COVID-19. Juli 2020. https://www.nice.org.uk/guidance/gid-ng10091/documents/interim-findings-2
  4. NICE cautions against using graded exercise therapy for patients recovering from covid-19. BMJ 2020;370. https://doi.org/10.1136/bmj.m2912
  5. Breedveld EA, Appelman B, Janssen K, Van Vugt M, Wüst RCI. Patiënten met post-COVID syndroom worden zieker van inspanning. Nederland Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde. 3 oktober 2023 Patiënten met post-COVID syndroom worden zieker van inspanning – Revalidatie.nl
  6. Bek LM, Berentschot JC, Heijenbrok-Kal MH, et al. Symptoms persisting after hospitalisation for COVID-19: 12 months interim results of the CO-FLOW study. ERJ Open Res 2022; 8:00355-2022.
  7. Hellemons ME, Huijts S, Bek LM, Berentschot JC et al., Persistent Health Problems beyond Pulmonary Recovery up to 6 Months after Hospitalization for COVID-19 - A Longitudinal Study of Respiratory, Physical, and Psychological Outcomes. Ann Am Thorac Soc 2022; 19(4)551–561.
  8. Singh I, Joseph P, Heerdt PM, Cullinan M et al., Persistent Exertional Intolerance After COVID-19. Insights From Invasive Cardiopulmonary Exercise Testing. CHEST 2022;161(1):54-63.
  9. Davis HE, McCorkell L, Vogel JM, Topol EJ. Long COVID: major findings, mechanisms and recommendations. Nat Rev Microbiol 2023;21:133–146.
  10. DeVries A, Shambhu S, Sloop S, Overhage JM. One-year adverse outcomes among US adults with post-COVID-19 condition vs those without COVID-19 in a large commercial insurance database. JAMA Health Forum 4, 2023;e230010.
  11. Dennis A. et al. Multi-organ impairment and long COVID: a 1-year prospective, longitudinal cohort study. J R Soc Med 2023;116:97–112.
  12. Al-Aly Z, Xie Y, Bowe B. High-dimensional characterization of post-acute sequelae of COVID-19. Nature 2021;594:259-264.
  13. Xie Y, Xu E, Bowe B, Al-Aly Z. Long-term cardiovascular outcomes of COVID-19. Nat Med 2022;28:583–590.
  14. Xu E, Xie Y, Al-Aly Z. Long-term neurologic outcomes of COVID-19. Nat Med 2022;28:2406–2415.
  15. Tabacof L et al. Post-acute COVID-19 syndrome negatively impacts physical function, cognitive function, health-related quality of life, and participation. Am J Phys Med Rehabil 2022;101:48–52.
  16. Chen C et al. Global prevalence of post-coronavirus disease 2019 (COVID-19) condition or long COVID: a meta-analysis and systematic review. J Infect Dis 2022;226:1593–1607.
  17. Proal AD, VanElzakker MB, Aleman S et al. SARS-CoV-2 reservoir in post-acute sequelae of COVID-19 (PASC). Nat Immunol 2023;24:1616–1627. https://doi.org/10.1038/s41590-023-01601-2
  18. Klein J, Wood J, Jaycox J, Lu P et al. Distinguishing features of Long COVID identified through immune profiling. Nature 2023 Nov;623(7985):139-148. https://doi.org/10.1038/s41586-023-06651-y
  19. Nalbandian A, Desai AD, Wan ET. Post-COVID-19 Condition. Annual Review of Medicine 2023;74:55-64. https://doi.org/10.1146/annurev-med-043021-030635
  20. Piotrowicz K, Gąsowski J, Michel JP, Veronese N. Post‑COVID‑19 acute sarcopenia: physiopathology and management. Aging Clin Exp Res 2021;33:2887–2898. https://doi.org/10.1007/s40520-021-01942-8
  21. Ahamed J, Laurence J. Long COVID endotheliopathy: hypothesized mechanisms and potential therapeutic approaches. J Clin Invest 2022;132(15):e161167. https://doi.org/10.1172/JCI161167
  22. Schultheiß C, Willscher E, Paschold L, Gottschick C et al. The IL-1β, IL-6, and TNF cytokine triad is associated with post-acute sequelae of COVID-19. Cell Rep Med. 2022 Jun 21;3(6):100663. https://doi.org/10.1016/j.xcrm.2022.100663
  23. Wong AC, Devason AS, Umana IC et al. Serotonin reduction in post-acute sequelae of viral infection, Cell 2023;186:1–17. https://doi.org/10.1016/j.cell.2023.09.013
  24. Hejbøl EK, Harbo T, Agergaard J et al. Myopathy as a cause of fatigue in long-term post-COVID-19 symptoms: Evidence of skeletal muscle histopathology. Eur J Neurol 2022;29(9):2832-41.
  25. Fanciulli A, Leys F, Krbot Skorić M, Reis Carneiro D et al. Impact of the COVID-19 pandemic on clinical autonomic practice in Europe A survey of the European Academy of Neurology (EAN) and the European Federation of Autonomic Societies (EFAS). Eur J Neurol 2023;30:1712–1726.
  26. Shouman K, Vanichkachorn G, Cheshire WP, Suarez MD et al., Autonomic dysfunction following COVID-19 infection: an early experience. Clin Autonomic Res 2021;31:385–394.
  27. Soares MN, Eggelbusch M, Naddaf E, Gerrits KHL et al. Skeletal muscle alterations in patients with acute Covid-19 and post-acute sequelae of Covid-19. J Cachexia Sarcopenia Muscle 2022;13:11–22.
  28. Guo L, Appelman B, Mooij-Kalverda K,Houtkooper RH et al. Prolonged indoleamine 2,3-dioxygenase-2 activity and associated cellular stress in post-acute sequelae of SARS-CoV-2 infection. 2023(Aug);94:104729. https://doi.org/10.1016/j.ebiom.2023.104729
  29. Breedveld EA, Appelman B, Janssen K, van Vugt M, Wüst RCI. Inspanningsintolerantie en post-exertionele malaise bij patiënten met post-COVID syndroom. Ned Tijdschr revalidatiegnk (NTR). 2023 nr 4.
  30. Werkgroep NVAB. Herstel en re-integratie van werkenden met het Post-COVID Syndroom Leidraad voor bedrijfsartsen. Utrecht, NVAB 20 juni 2022 (versie 2.0).
  31. NHG-standaard (M112) Langdurige klachten na COVID-19. Published: maart 2022.
  32. Geraghty KJ, Blease C. Myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome and the biopsychosocial model: a review of patient harm and distress in the medical encounter. Disabil Rehabil 2019;41:3092–102.
  33. Loft MI, Foged EM, Koreska M. An unexpected journey: the lived experiences of patients with long-term cognitive sequelae after recovering from COVID-19. Qual Health Res 2022;32:1356–69.
  34. Shelley J, Hudson J, Mackintosh KA et al. ‘I live a kind of shadow life’: individual experiences of COVID-19 recovery and the impact on physical activity levels. Int J Environ Res Public Health 2021;18:11417.
  35. Ladlow P, Holdsworth DA, O’Sullivan O, Barker-Davies RM et al. Exercise tolerance, fatigue, mental health, and employment status at 5 and 12 months following COVID-19 illness in a physically trained population. J Appl Physiol 2023;134(3):622–637. https://doi.org/10.1152/japplphysiol.00370.2022
  36. Barbagelataa L, Massona W, Iglesias D, Lillo E et al. Cardiopulmonary Exercise Testing in Patients with Post-COVID-19 Syndrome. Medicina Clínica 2022;159:6–11.
  37. Chamley RR, Holland JL, Collins J, Pierce K, et al. Exercise capacity following SARS-CoV-2 infection is related to changes in cardiovascular and lung function in military personnel. International Journal of Cardiology. 2023(Nov)17:131594. https://doi.org/10.1016/j.ijcard.2023.131594
  38. Albu S, Zozaya NR, Murillo N, García-Molina A et al. Multidisciplinary outpatient rehabilitation of physical and neurological sequelae and persistent symptoms of covid-19: a prospective, observational cohort study. Disabil Rehabil 2022;44(22):6833-6840. https://doi.org/0.1080/09638288.2021.1977398
  39. https://www.academia.edu/7891567/De_wetenschapsfilosofie_van_Karl_Popper
  40. Absence of evidence is not evidence of absence. Editorial J Appl Oral Sci 2023;23. https://doi.org/10.1590/1678-7757-2023-ed001
  41. Macpherson K, Cooper K, Harbour J, Mahal D, Miller C, Nairn M. Experiences of living with long COVID and of accessing healthcare services: a qualitative systematic review. BMJ Open 2022;12:e050979.
  42. Blackett J.W, Sun Y, Purpura L, Margolis KG et al. Decreased Gut Microbiome Tryptophan Metabolism and Serotonergic Signaling in Patients With Persistent Mental Health and GI Symptoms After COVID-19. Clin Translat Gastroenterology 2022;13:e00524. https://doi.org/10.14309/ctg.0000000000000524
  43. Harris E. Long COVID Linked With Viral Persistence, Serotonin Decline. Medical News in Brief. JAMA 2023. https://doi.org/10.1001/jama.2023.21170
  44. Twomey R, DeMars J, Franklin K, Culos-Reed SN et al., Chronic fatigue and post-exertional malaise in people living with long Covid: An Observational Study. PTJ: Physical Therapy & Rehabilitation J Phys Therapy 2022;102:1–12. https://doi.org/10.1093/ptj/pzac005
  45. Mateu L, Tebe C, Loste C, Santos JR et al. Determinants of the onset and prognosis of the post-COVID 19 condition: a 2-year prospective observational cohort study. The Lancet Regional Health – Europe 2023;33:100724 https://doi.org/10.1016/j.lanepe.2023.100724
  46. Agergaard J, Gunst JD, Schiøttz-Christensen B, Østergaard L, Wejse C. Long-term prognosis at 1.5 years after infection with wild-type strain of SARS-CoV-2 and Alpha, Delta, as well as Omicron variants. Int J Infect Dis 2023;137:126–133. https://doi.org/10.1016/j.ijid.2023.10.022 1201-9712
  47. Tran VT, Porcher R, Pane I, Ravaud P. Course of post COVID-19 disease symptoms over time in the ComPaRe long COVID prospective e-cohort. Nature Communications 2022;13:1812. https://doi.org/10.1038/s41467-022-29513-z
  48. Ballouz T, Menges D, Anagnostopoulos A, Domenghino A. Recovery and symptom trajectories up to two years after SARS-CoV-2 infection: population based, longitudinal cohort study. BMJ 2023;381:e074425. https://doi.org/10.1136/bmj-2022-074425
  49. Singh I, Joseph P, Heerdt PM, Cullinan M et al. Persistent exertional intolerance after COVID‐19. Chest 2022;161:54–63. https://doi.org/10.1016/j.chest.2021.08.010
  50. Singh I, Leitner BP, Wang Y, Zhang H et al., Proteomic profiling demonstrates inflammatory and endotheliopathy signatures associated with impaired cardiopulmonary exercise hemodynamic profile in PASC syndrome. Pulm Circulation 2023;13:e12220. https://doi.org/10.1002/pul2.12220
  51. Kahn PA, Joseph P, Heerdt PM et al. Differential Cardiopulmonary Hemodynamic Phenotypes in PASC Related Exercise Intolerance. ERJ Open Res 2023; in press. https://doi.org/10.1183/23120541.00714-2023
Auteurs Ernst Jurgens, MD, OHP, MSc is klinisch Arbeidsgeneeskundige PCS en penvoerder van de NVAB leidraad Herstel en re-integratie voor werkenden met PCS Dr. Sara Biere-Rafi is huisarts en medisch adviseur bij C-support, Afdeling Zorg en Wetenschap Dr. Merel Hellemons is longarts bij de afdeling Longgeneeskunde, Divisie Longtransplantatie, Erasmus MC Transplant Institute Contact: Ernst Jurgens: bedrijfsarts.jurgens@gmail.com      
Wet en ethiek

Bedrijf bloedt voor niet opvolgen advies bedrijfsarts

De adviezen van een bedrijfsarts niet opvolgen kan grote financiële gevolgen hebben voor de werkgever. Softwareontwikkelaar Chipsoft sloeg het dringende advies in de wind om mediation in te zetten omdat er volgens het bedrijf geen sprake was van een arbeidsconflict. De kantonrechter oordeelde snoeihard en stelde de betrokken werknemer op vrijwel alle fronten in het gelijk. Deze kreeg onder meer een transitievergoeding en een billijke schadevergoeding. 
Kennis en kwaliteit

Tekort aan bedrijfsartsen: zorg of zegen?

De positionering van de bedrijfsarts staat dit keer ter discussie vanwege dreigende tekorten. Taakdelegatie naar paramedici zal een dreigend systeemfalen niet voorkomen. Dreigende tekorten bieden kansen om fundamenteler te demedicaliseren en niet langer loopjongen te zijn van het UWV, vindt bedrijfsarts Hans Dam. In dit artikel schetst hij de problematiek en neemt hij de handelingsopties door.

Arbeidsdeskundige van UWV leest bedrijfsarts de les

Bedrijfsarts Hans Dam schrijft een analyse bij een interactie tussen een werknemer, een bedrijfsarts en het UWV. 'Tegen een DO kan geen bezwaar worden gemaakt, daarom deze noodkreet.'

Stop de WIA-uitvoering!

Uit de nieuwste ramingen van het capaciteitsorgaan(1) blijkt dat het tekort aan verzekeringsartsen een blijvertje is. Voor het eerst heeft nu ook een gezaghebbend instituut als De Rekenkamer geconcludeerd dat de WIA niet meer uitvoerbaar is.(2) Tegelijkertijd beveelt zij de minister aan om de WIA uitvoerbaar te houden en spreekt zichzelf daarmee opmerkelijk genoeg tegen.

Preventief onderzoek van werkenden: Je maintiendrai?

In deze bijdrage praat Carel Hulshof, bedrijfsarts en emeritus-hoogleraar arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, ons bij over de gevolgen van een voorgenomen wijziging van de Wet op het bevolkingsonderzoek (Wbo) voor PAGO, PMO en PGO.

Nieuwsgierigheid prikkelt tot leren

Dit is een blog van Joost van der Gulden, plaatsvervangend hoofdredacteur van TBV en opleidingsdirecteur Eerstelijnsvervolgopleidingen bij het Radboudumc, over hoe nieuwsgierigheid wordt geremd door bezorgdheid en gevoelens van onveiligheid. En over zijn schapen.
Covid-19

Hoge verzuimcijfers door corona: is het wat het lijkt te zijn?

Naar aanleiding van recente verzuimcijfers en de rol die corona daarin speelt, neemt verzekeringsarts Wim Otto stelling: Langdurig thuiswerken lijkt de drempel tot ziekmelden te verlagen.

Meest gelezen

(Rhapsody) Proefabonnement - Stap 2

Veelbesproken thema's

Nieuwsbrief