De wetenschapper die het begrip ‘Werk als medicijn' muntte. Maar ook degene die veel in gang zette met onderzoek naar de gezondheidsschade van asbest. Eind mei beëindigde prof. dr. ir. Lex Burdorf zijn loopbaan als hoogleraar Determinanten van Volksgezondheid met de afscheidsrede ‘De zin en onzin van preventie'.
Burdorf startte zijn loopbaan als arbeidsepidemioloog en arbeidshygiënist. Een tijd waarop hij nog altijd met nostalgische genoegens terugkijkt. ‘Ik heb als geen ander geleerd om op de werkplek rond te lopen. Ik heb honderden bedrijven bezocht. Het is voor mij altijd een van de aantrekkelijke dingen van het vakgebied gebleven. Rondkijken op de werkplek, met werknemers praten, snappen waarom dingen gaan zoals ze gaan.’
Asbest
In de eerste kwarteeuw van zijn loopbaan deed Burdorf veel onderzoek naar ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en het bevorderen van een gezonde leefstijl op de werkplek. Onderzoek deed hij ook naar de invloed van arbeidsomstandigheden op de gezondheid van werknemers. Belangrijke thema’s waren trillingen, fysieke belasting en allergenen. En niet te vergeten: de schade die asbest aanricht, al dan niet in werkomgevingen. Het heeft bijgedragen aan erkenning en compensatie van asbestslachtoffers en tot grootschalige aanpak van asbestsanering. Burdorf: ‘Het is voor mij persoonlijk een mooi dossier, omdat ik daar als wetenschapper een goede rol heb kunnen spelen. Ik heb gezegd wat gezegd moest worden en deed dat altijd op basis van wetenschappelijke feiten.’
Inzichten
De afgelopen vijftien jaar verschoof zijn aandacht voor een groot deel naar determinanten van volksgezondheid. Uit de vele onderzoeken die onder zijn leiding als hoogleraar Determinanten van Volksgezondheid werden gedaan, kwamen waardevolle inzichten voort. De belangrijkste is misschien wel het adagium dat werk niet alleen ziekmakend kan zijn, maar ook een medicijn. ‘Het begrip ‘werk als medicijn’ wordt tegenwoordig in allerlei vormen door veel mensen gebruikt. Maar het is toch echt afkomstig uit de koker van het Rotterdamse onderzoek. Daar ben ik best wel trots op.’
Belangrijk aspect is dat hij deze begrippen koppelde aan de discussie over sociaaleconomische gezondheidsverschillen. ‘Ik heb overal geroepen dat werk ongeveer de belangrijkste sociale determinant van gezondheid is. En dat begint gelukkig wel te landen. De mensen in het vakgebied sociaal-economische gezondheidsverschillen, die traditiegetrouw vooral kijken naar factoren als opleiding, inkomen of leefstijl, ontdekken nu ook dat werk een supermooie strategie is om de gezondheidsverschillen te verkleinen.’
Werk hoeft niet perfect te zijn
Burdorf deed er veel onderzoek naar. Daaruit blijkt onder meer dat vooral de mentale gezondheidstoestand van langdurig werklozen verbetert zodra ze weer betaald werk hebben. ‘Als je de gezondheidsverschillen in een stad als Rotterdam wil verkleinen, is een van de strategieën dat je langdurig werklozen weer zinvolle betaalde arbeid geeft.’
Werk kan niet alleen ziekmakend zijn, maar net zo goed een medicijn
Zinvol is een cruciale, maar ook relatieve toevoeging, vindt Burdorf. Uit zijn onderzoek blijkt namelijk dat werk niet tot in de perfectie op de capaciteiten en mogelijkheden van de langdurig werkloze aangepast hoeft te worden. ‘Met die mening maak ik weleens mensen boos. Maar het is echt zo dat de waarde van werk op zich – het ergens bijhoren, samen dingen doen – voor mensen heel belangrijk is. Het werk mag dan best onder het oorspronkelijke niveau zijn. Zolang het maar een echte baan is met activiteiten en taken en geen optelsom van rotklussen die anderen in de organisatie niet willen opknappen. Mijn ervaring is dat je werk best heel aantrekkelijk kunt maken. Het hoeft niet perfect te zijn, dat is het dagelijks leven ook niet.’
Flexibeler pensioen
Het idee dat werk een medicijn is mag dan geland zijn, het neemt niet weg dat Burdorf zich nog steeds zorgen maakt, want: ‘Nog altijd hebben bepaalde groepen in de beroepsbevolking niet de mogelijkheid om gezond en wel hun pensioen te halen.’ Hij doelt dan vooral op oudere werknemers in zware beroepen, mensen met chronische aandoeningen of een handicap. ‘Je zou maar bouwvakker zijn, of op je 66ste nog voor een klas vol pubers moeten staan. Gezond de eindstreep halen is dan ingewikkeld en bijna niet te doen. Ik heb daarom altijd een flexibeler pensioensysteem bepleit. En dat vind ik eigenlijk nog steeds wel een interessant issue. Want we beschouwen iedereen gelijk, we kijken op geen enkele manier naar de zwaarte van het werk of hoelang je nog kunt leven als je onder bepaalde omstandigheden hebt gewerkt. We zitten daardoor feitelijk in een systeem dat gezondheidsverschillen bevordert. Je ziet daardoor ook spanningen in de samenleving ontstaan. Van bepaalde groepen die zeggen: ja maar wij halen dat gewoon niet, dat is voor ons niet mogelijk. Daar doen we in mijn optiek veel te weinig mee.’
Adviseren
Er ligt volgens hem een taak voor bedrijfsartsen. Enerzijds op individueel niveau, door bijvoorbeeld het werk of de werkplek zodanig aan te passen dat iemand zijn werk kan blijven doen. ‘Maar ik denk dat de uitdaging vooral ligt in het adviseren van hoe je dat organisatiebreed moet doen.’ Zelf deed Burdorf de afgelopen jaren regelmatig kwalitatief onderzoek bij bedrijven naar het beleid om mensen met een afstand tot arbeidsmarkt aan te stellen. ‘Dan blijkt dat enerzijds de wetgeving niet goed in elkaar zit, maar anderzijds ook dat bedrijven niet zo goed weten wat ze moeten doen. Dat ze soms zelfs angstig en dus terughoudend zijn om eraan te beginnen. Daar kunnen bedrijfsartsen, maar ook arbeidsdeskundigen een waardevolle inbreng hebben.’
Gemeenschappelijk belang
Kijken naar de waarde van werk en hoe je dat zodanig kunt organiseren dat mensen duurzaam inzetbaar zijn en blijven. Daar draait het volgens Burdorf om. Werkgevers en werknemers weten elkaar daarin ook steeds beter te vinden, stelt hij. ‘Alle sectoren krijgen te maken met tekort aan personeel, dus er is een groot gemeenschappelijk belang om iedereen duurzaam aan het werk te houden.’ De bedrijfsarts moet daarin wat hem betreft een grotere rol spelen.
‘Vroeger kwam ik altijd bij een bedrijf binnen via de bedrijfsarts. Die belde dan of ik langs wilde komen om te praten over een bepaald probleem.’ Tegenwoordig verlopen de contacten meestal via hr-afdelingen of directies van bedrijven, zo ervaart hij. ‘De bedrijfsarts zit niet aan de bestuurstafel, die heeft zich laten wegdrukken tot verzuimbegeleider. Ze zijn geen gesprekspartner op beleidsniveau. Denken niet mee over hoe je het bedrijf zodanig kunt inrichten dat iedereen er lang en gezond kan blijven werken. En dat vind ik jammer. Mijn stelling is dat hr-mensen dat wel graag willen en doen, maar dat er in hun vakgebied maar matig evidencebased bewijskracht is. In de arbeidsgeneeskunde is die veel beter ontwikkeld, bedrijfsartsen kunnen daardoor ook veel betere adviezen geven.’
‘Werk is de belangrijkste sociale determinant van gezondheid’
Eenzijdige arbozorg
De terugtrekkende beweging van de bedrijfsarts verklaart Burdorf deels door de wetgeving die de bedrijfsarts in die positie manoeuvreert. Maar het is ook een gevolg van de sterke vercommercialisering van de arbozorg. ‘De nadruk op verzuim is een heel eenzijdige arbozorg aan het opleveren. Daar moeten we echt verandering in brengen. Ik zou niets liever willen dan dat de arbozorg weer het onderdeel gaat uitmaken van het publieke zorgdomein.’
Verkopen
Om op populatieniveau mee te kunnen praten moeten bedrijfsartsen zich, zoals ze dat in de marketing noemen, unique sellingpoints hebben, meent Burdorf.
‘Stel je doet alleen verzuim, dan kun je ook een jaaroverzicht maken van alle verzuimgevallen die je begeleid hebt en daar een goede bedrijfsanalyse van maken. Wat zijn de herhaalde patronen? Wat kun je in de processen veranderen? Ik denk dat je op de werkvloer heel veel interessante informatie kunt verzamelen. En als je een goed beeld op populatieniveau hebt, zit je zo bij de hr-directeur aan tafel. Doe je als arbodienst PMO’s? Hoe interessant is het dan om PMO’s in dezelfde sector te gebruiken om bedrijven onderling te benchmarken? Zo kun je aan je klanten laten zien waar ze goed en minder goed in zijn. Waar ze productiviteitverlies oplopen. Zo ingewikkeld hoeft het niet te zijn. Het populatiedenken, weten waar de werkgever zijn productiviteit kan bevorderen, dat is de shift die we moeten maken.’
Maar leiderschap moet je verdienen, zo stelt hij. ‘Je moet je vakgebied op die manier gaan benaderen, instrumenten en strategieën ontwikkelden. Dan word je vanzelf de logische gesprekspartner.’
Uitdagend perspectief bedrijfsarts
Het is een uitdagend perspectief voor de bedrijfsarts. Maar waar zou Burdorf zichzelf nog in willen vastbijten als hij nog vijf tot tien jaar door zou mogen gaan? ‘De laatste jaren stak ik de meeste energie in onderzoek naar mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dan kom je meteen uit bij de Participatiewet. Een wangedrocht dat de zaak alleen maar heeft verslechterd. Ik zou graag iets beters willen bedenken. Met de juiste financiële prikkels. Nu val ik, ook als leidinggevende, van de ene verbazing in de andere. Dat een medewerker met een afstand tot arbeidsmarkt aan mij vraagt om geen prestatiebonus uit te keren, omdat hij dan net boven een bepaalde inkomensgrens uitkomt. Of een medewerker die wekelijks moet dialyseren en niet meer dan tien uur wil werken, omdat ze anders haar uitkering verliest en daarmee een stuk bestaanszekerheid. Daar zou ik mezelf nog wel eens vijf jaar kwaad over willen maken.’
Dramatisch onderscheid
Als het om het systeem gaat kan er wel meer verbeteren, vindt Burdorf. ‘Zo vind ik het onderscheid tussen de bedrijfsarts en verzekeringsarts in ons systeem dramatisch. Dan is een bedrijfsarts twee jaar lang bezig met iemand die verzuimt en komt er opeens een verzekeringsarts die er iets heel anders van kan vinden. Waarom zou een verzekeringsarts nog een apart oordeel moeten geven als de bedrijfsarts al twee jaar lang met iemand in een traject zit? Waarom kun je dat niet gewoon als uitgangspunt nemen? Het levert allerlei ingewikkelde situaties op voor alle betrokkenen. Ook voor de zieke werknemer. Die zit in Rotterdam acht maanden te wachten op een beoordeling van UWV. Wat gebeurt er in de acht maanden? Inderdaad, helemaal niets. We hebben met z’n allen een ziekmakend systeem ontwikkeld. Ik denk dat professionals zich dat moeten aantrekken en ook hun eigen grenzen moeten durven trekken.’
‘De bedrijfsarts heeft zich door bestuurders laten wegdrukken tot verzuimbegeleider’
Praktijk
Tot slot de vraag of Burdorf nog een boodschap heeft voor de lezers van TBV? ‘Ik denk dat de beroepsgroep meer aandacht moet hebben voor andere vormen van bewijskracht, zoals opgedane goede praktijkervaringen. Als je practicebased ervaringen deelt en kritisch beschouwt, kun je veel bereiken als het gaat om duurzame inzetbaarheid van mensen. Dus niet alleen klassiek denken in onderzoek en randomized controlled trials, maar ook vertrouwen op praktijkervaring van de beroepsgroep. Als je die goed documenteert en daar kritisch op reflecteert kan dit veel waarde hebben. Belangrijk hierbij is de context waarin het gebeurt. Mijn favoriete voorbeeld is het nut van fietshelmen. In Nederland is de effectiviteit daarvan veel lager dan in de Verenigde Staten. Gewoon omdat wij een compleet andere infrastructuur hebben en allerlei andere maatregelen om ervoor te zorgen dat fietsen in het verkeer relatief veilig is. Dat geldt volgens mij ook voor de bedrijfsgeneeskunde. Laat de context een belangrijke rol spelen, dan kom je vanzelf achter het juiste. Daarom erger ik mij ook aan de vele leefstijl-apps. Leuk voor hoogopgeleiden om mee te spelen, maar de doelgroep die het nodig heeft snapt het niet en is vooral druk bezig om het hoofd boven water te houden.’