Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

‘Bedrijfs- en verzekeringsartsen moeten elkaar beter leren begrijpen’

Rolf Blijleven
Jetske Kraan
Boyd Thijssens
Romy Voncken
Voor deze AIOS-special zocht TBV contact met Wouter Koolmees (1977), minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gastredacteuren Jetske Kraan, Boyd Thijssens en Romy Voncken gingen met Koolmees in gesprek, waarbij de minister de gelegenheid te baat nam om zich te laten informeren over belangen en conflicten in de praktijk.
Van links naar rechts: Jetske Kraan, Romy Voncken, Boyd Thijssens en Wouter Koolmees.
Kunt u iets vertellen over uw loopbaan?
Koolmees: “Ik ben institutioneel econoom, ik heb economie gestudeerd in Utrecht. In de laatste twee jaar van mijn studie en nog twee jaar daarna was ik assistent-onderzoeker bij het Nederlands Economisch Instituut op het thema Arbeid en Onderwijs. Daarna kwam ik bij het ministerie van Financiën. Daar heb ik een vergrijzingsstudie gedaan, dus over AOW, pensioen en de rol van de overheid op lange termijn. Bij Financiën ben ik uiteindelijk Hoofd Begrotingsbeleid geworden, toen mocht ik meepraten over de regeringsbegroting. In 2010 ben ik de politiek ingegaan als financieel woordvoerder voor D66 in de Tweede Kamer. Boeiende jaren! Zo had je de financieel-economische crisis, de bankencrisis en de eurozone-crisis. Samen met Alexander Pechtold (Tweede Kamerfractievoorzitter D66, red.) heb ik aan een aantal akkoorden mogen werken: het Lente-akkoord, het Pensioenakkoord en het Begrotingsakkoord. Na de verkiezingen in 2017 heb ik samen met Pechtold zeven maanden mogen onderhandelen over het regeerakkoord, in de Stadhouderskamer aan het Binnenhof. Zeven maanden lang naar binnen en buiten omringd door perscamera’s. In oktober 2017 mocht ik minister van Sociale Zaken worden.”
Hebt u in uw werkzame leven weleens contact gehad met een bedrijfs- of verzekeringsarts?
“Afgezien van die ene keer dat ik met een voetbalblessure bij de bedrijfsarts langs moest, gelukkig niet, en dat wou ik ook graag zo houden (lacht). Toen ik binnenkwam als minister kreeg ik een overdrachtsdossier. Zo van “Welkom. Dit zijn de problemen.” Een van die problemen was het tekort aan artsen bij het UWV. Er lagen voorraden beoordelingen en herbeoordelingen. Met het tekort aan artsen hebben collega’s Bruno Bruins (minister Medische Zorg en Sport, red.) en Tamara van Ark (staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid, red.) natuurlijk ook te maken.”

Problemen rond loondoorbetalingsverplichting

Met name MKB-bedrijven worden hard geraakt als medewerkers ziek worden. De verplichte twee jaar loondoorbetaling is vaak een enorme strop die soms tot faillissement leidt. U hebt daar al een aantal maatregelen voor aangekondigd, zoals de wijziging in de grondslag van de RIV-toets, waarmee het oordeel van de bedrijfsarts leidend zal worden. Dat is een welkome maatregel, maar er kleven ook risico’s aan. Erkent u de risico’s van die maatregel?

“Dat moet je zien in de context van de tegenstelling tussen vast en flex op de Nederlandse arbeidsmarkt, die de laatste jaren steeds groter is geworden. Hoogopgeleiden die gewild zijn op de arbeidsmarkt krijgen snel een vast contract met allerlei rechten voor de werknemer en plichten voor de werkgever, zoals ontslagrecht, loondoorbetaling bij ziekte, pensioenopbouw en scholing. Daarnaast werken steeds meer mensen in flexcontracten. Die krijgen na twee jaar flex geen vast contract, maar worden ingewisseld voor iemand anders op een nieuw flexcontract. Vraag je dan aan werkgevers: “Waarom doen jullie dat zo, het is voor de lange termijn toch veel beter om te investeren in menselijk kapitaal?”, dan is het antwoord dat er op dat moment te veel risico’s bij elkaar komen. En let wel, dan heb ik het over reguliere werknemers. Voor mensen met een ziekteverleden of een handicap is het nog veel moeilijker om vast werk te vinden.”

“Daarom probeer ik het verschil tussen vast en flex kleiner te maken, zowel in ontslagrecht en arbeidswetgeving als in sociale zekerheid. De afspraak over loondoorbetaling past in dat kader. En daar ligt ook gewoon een dilemma. De Wet verbetering poortwachter (Wvp) bracht verschillende prikkels in het systeem die re-integratie verbeteren door de band tussen werkgever en werknemer te verstevigen. Want als die band doorbroken wordt, is de kans op re-integratie veel kleiner. Poortwachter werkt goed voor mensen met een vast contract die ziek worden, maar heeft de drempel om mensen in vaste dienst te nemen verhoogd.”

“Er is grote discussie geweest over de periode van loondoorbetaling. Maar als je die terugbrengt tot een jaar of nog korter, dan snijd je de link met de werkgever door met het risico dat veel mensen alsnog de arbeidsongeschiktheid instromen.”
“Voor grote bedrijven is de loondoorbetalingsverplichting meestal geen probleem. Kleinere bedrijven kunnen de financiële verantwoordelijkheid goed en makkelijk verzekeren, dat is ook het probleem niet. Kleinere bedrijven, zeg tot tien werknemers, ontberen vaak faciliteiten voor re-integratie: eerste en tweede spoor en re-integratieverplichtingen. Dat is één kant. De andere kant is de onzekerheid, namelijk: ‘Ik heb een bedrijfsarts, die zegt mij ‘u moet dit doen’, ik doe dat want ik weet dat ik anders een boete kan krijgen, maar dan kom ik bij de verzekeringsarts van het UWV, die heeft een ander oordeel en dan moet ik alsnog een derde jaar loon doorbetalen’. Daar gaan bedrijven op failliet.”
Precies dat is het probleem. Daarnaast is er een risico voor de werknemer als bedrijfsarts en verzekeringsarts de belastbaarheid verschillend beoordelen: na twee jaar re-integratie én geen werk meer én ook geen ziekteuitkering.
“Dat was inderdaad het dilemma waar ik voor geplaatst werd. Hoe maak je de risico’s voor MKB-werkgevers beter voorspelbaar, zodat ze minder vrees hebben om mensen in vaste dienst te nemen en hoe voorkom je tegelijkertijd dat mensen tussen wal en schip vallen? De oplossing ligt in betere afstemming tussen bedrijfs- en verzekeringsartsen. Daar is een leereffect nodig, daar is kwaliteitsborging bij nodig. Het kabinet heeft tien miljoen euro vrijgemaakt om dat te faciliteren. We hebben contact met beide beroepsverenigingen om dat vorm te geven. Ik heb geen zicht op hoe de details precies worden ingevuld, maar de mensen op mijn departement zijn ermee aan het werk.”
Beide beroepsgroepen pleiten voor een overlegmoment. Kortere lijnen in de eerste twee jaar, zodat de bedrijfsarts, bijvoorbeeld zoals bij een deskundigenoordeel, met de verzekeringsarts kan overleggen. Ziet u dat als oplossing?
“Op casuïstiek kun je heel goed vergelijken. Over de min of meer standaardgevallen zul je het snel eens zijn, terwijl je over de bijzondere gevallen meer afstemming zult moeten hebben over wat de beste oplossing is voor die persoon. Ik denk aan een vorm van intervisie tussen de twee beroepsgroepen: hoe kunnen we dat professioneel met elkaar borgen en afstemmen? De aansluiting tussen die twee, daar is een wereld te winnen, denk ik.”
Hier neemt het gesprek een onvoorziene wending. De minister wil graag weten tegen welke problemen de interviewers in de praktijk zoal aanlopen.
“Elke bedrijfsarts kent wel een geval waarin iemand naar eer en geweten goed is begeleid, waarbij de verzekeringsarts aan het eind van de rit zegt dat er niets van klopt”, stelt Boyd Thijssens. “Daardoor krijgt de werkgever een loonsanctie opgelegd, waar hij vervolgens de bedrijfsarts of z’n arbodienst weer op aankijkt.”
“Waar is het dan misgegaan?”, wil Koolmees weten.
“Vaak zit het verschil in het oordeel over de belastbaarheid”, antwoordt Thijssens. “De bedrijfsarts heeft te veel beperkingen geduid, waardoor de arbeidsdeskundige of de verzekeringsarts vindt dat er re-integratiekansen zijn gemist.”
“Kun je je er iets bij voorstellen als zoiets gebeurt?”, vraagt Koolmees.
“Helaas niet altijd, juist omdat het zo complex is”, zegt Romy Voncken. “Tegen medewerkers die naar het UWV gaan, zeg ik vaak dat ik niet kan voorspellen hoe het UWV zal oordelen. En vice versa hoor ik van medewerkers terug dat de verzekeringsarts denkt dat de bedrijfsarts de handdoek in de ring gegooid heeft. Dat is niet hoe we de samenwerking voor ogen hebben.”
“De opleiding in Utrecht is gedeeltelijk duaal, er zitten bedrijfs- en verzekeringsartsen samen”, vertelt Jetske Kraan. “Als verzekeringsarts krijg ik daar altijd heel veel vragen van bedrijfsartsen. Dus het helpt al dat we de opleiding samen doet. Maar een ander probleem is natuurlijk wel de manier van werken bij het UWV, dat we gebonden zijn aan wetgeving waarvan wij ook niet altijd kunnen voorspellen hoe die uitpakt. Soms denk je dat iemand op medische gronden wel een uitkering móet krijgen, maar dat gebeurt dan niet om niet-medische redenen. Iemand met een laag loon kan met zijn weinige resterende verdiencapaciteit in ongeschoold deeltijdwerk nog dicht genoeg in de buurt van dat eerdere loon komen en krijgt daarom een lagere uitkering. Terwijl iemand met een hoog loon en even weinig verdiencapaciteit dat niet kan en daarom een veel gunstigere uitkering krijgt. Voor die laagopgeleide voelt dat heel oneerlijk. Dat is heel frustrerend. Ik moet vaak uitleggen hoe het werkt en ik moet dan ook toegeven dat het systeem niet eerlijk is.”
Koolmees: “Dat hoor ik vaker. Het is een moeilijk oplosbaar probleem. De kern van WIA- en IVA-wetgeving is niet medisch, maar resterend verdienvermogen. De landen om ons heen worstelen daar ook mee. Het is heel moeilijk om het systeem zo in te richten dat iedereen het als volkomen rechtvaardig ervaart. In de Kamer is het pas nog aan de orde geweest. Jullie, maar ook de divisies van UWV, hebben continu te maken met mensen die in de penarie zitten, die werkloos zijn geworden, ziek zijn geworden, bang zijn. Het is emotioneel belastend voor die mensen. Dus dan is het extra belangrijk dat je dat kunt uitleggen, en dat het rechtvaardig is.”

Taakdelegatie

Er is een tekort aan artsen. De aanwas is groter dan voorheen, maar niet genoeg om capaciteitsproblemen op te lossen. Daardoor is taakdelegatie in opkomst. Vindt u dat een goede ontwikkeling?
“Ja. Het moet wel zorgvuldig en binnen de kaders van de wet, maar ik denk dat het in Nederland voor heel veel medische subonderdelen al heel gangbaar is. Bij jullie misschien wat minder omdat het wat gevoeliger ligt, maar het is denk ik wel de weg voorwaarts. Maar dat werpt ook nieuwe vragen op. Hoe ga je dat doen en hoe borg je het? Recent hadden we de casus Groningen waar het fout ging.1 Hoe moet het dan wel? Dat is een vraag waar ik nog geen antwoord op heb.”
“Twee jaar geleden heeft het UWV in overleg met mijn departement een expertgroep bij elkaar geroepen om te kijken welke mogelijkheden er zijn om het capaciteitsprobleem op te lossen. Los van werven en een aantrekkelijke arbeidsplaats bieden, maar vooral kijken naar de aard van werkzaamheden en naar taakdelegatie. Ik merk steeds weer hoe moeilijk dat is, en tegelijk hoor je ook dat daar veel potentieel ligt. We moeten zoeken naar de juiste manier.”
In Groningen ging het fout doordat taken wel werden overgedragen, maar verantwoordelijkheid niet. Waar gaat het naartoe? Gaan we verantwoordelijkheden van bedrijfsarts en verzekeringsarts samenvoegen?
“Nee. De NVVG stelde me onlangs diezelfde vraag. Er is geen politiek draagvlak voor één arts voor arbeid en gezondheid. De onafhankelijkheid van de claimbeoordeling is een groot goed, dat willen we behouden. Het heeft ook te maken met gevoel van onafhankelijkheid en rechtvaardigheid. Voor de duidelijkheid: ik zeg dus niet dat bedrijfsartsen niet onafhankelijk zijn. Maar je wilt checks and balances in je systeem, op de cruciale punten wil je verantwoordelijkheden gescheiden houden.”
‘Er is geen politiek draagvlak voor één arts voor arbeid en gezondheid’
“Ik zie nog wel overlap tussen de preventieve kant, de curatieve kant en de re-integratiekant, maar de claimbeoordeling is echt een aparte tak van sport. Daar moet je de scheiding van verantwoordelijkheden ondubbelzinnig helder hebben. Maar je kunt wel samenwerken aan de hand van casuïstiek en protocollen. Daar geloof ik wel heel erg in.”
Het capaciteitsprobleem zal blijven. Is de nieuwe manier van werken dan genoeg?
“Het antwoord op zulk soort vragen is 42 (lacht). Dat is het antwoord op de vraag over het leven, het heelal en de rest, in de Hitchhiker’s Guide to the Galaxy. Maar serieus: ik weet het niet. We zullen het met elkaar moeten doen en moeten kijken of de interventies die we doen ook zoden aan de dijk zetten. Ik merk wel dat iedereen is doordrongen van het belang. De situatie in Groningen komt ook doordat een groep mensen jarenlang niet is herbeoordeeld, wat ook op een rechtvaardigheidsvraag stuit. Het belang is er, maar het is een complexe rol- en taakverdeling. Naar mijn idee ligt een oplossing in dingen à la taakdelegatie, en goed afbakenen met elkaar wie wat doet, maar het is ook lerend en zoekend.”
In interviews had u het over onorthodoxe maatregelen.
“Ja. Taakdelegatie is er daar één van.”
Kan dat een opzetje zijn naar taakherschikking?
“Zover ben ik écht nog niet. Door alle betrokkenen en deskundigen wordt er continu gezocht. De expertgroep heeft een aantal richtingen aangegeven waarvan het versnellen van de groei van taakdelegatie er één is. Ik heb UWV gevraagd hier zo snel en zo breed mogelijk verder invulling aan te geven. Voor 31 december 2019 zal ik de Kamer daarover weer informeren. Het blijft een gevoelig onderwerp waar bovendien continu het zoeklicht op staat, dus ik ga daar nu niet over speculeren.”
Binnen het UWV klinkt de vraag of het gedeelte ziektewetbeoordeling niet afgestoten kan worden naar een private partij. Dat zou een onorthodoxe maatregel zijn waarbij je capaciteit anders kunt benutten.
“Hiervoor geldt hetzelfde. We zijn goed en grondig aan het kijken wat er mogelijk is en ik weet nog niet wat daar uitkomt. Vast staat dat er nu te veel mensen zijn die wachten op een beoordeling. We moeten met elkaar uitzoeken hoe we dat kunnen veranderen.”
U bent nu op de helft van de termijn, er is een aantal dingen gerealiseerd. Wat zijn de speerpunten voor de komende periode?
“Heel hoog over: ten eerste de uitwerking van het pensioenakkoord. Dat zijn al zo’n twintig trajecten: de verschillende pensioencontracten, oude rechten, duurzame inzetbaarheid, AOW-leeftijd… Daar zijn heel veel mensen op dit departement heel hard mee aan het werk. Het tweede is de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB), die gaat op 1 januari 2020 in. Rond die tijd komt ook de commissie Borstlap met een advies over de arbeidsmarkt voor de lange termijn, over de verschillen tussen vaste – en flexcontracten en zzp’ers. Er zijn al stappen gezet, ook met de wet loondoorbetaling bij ziekte en de WAB, maar ik ben ervan overtuigd dat we daar verder mee moeten. Dit gaat ook over de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers. Daar is een principeafspraak over in het pensioenakkoord. Je kunt er van twee kanten tegenaan kijken. Van de zzp-kant is het al moeilijk en interessant, maar we moeten dat wel doen, want maar 20% heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering en 80% niet en we zien dat verzekeraars mensen niet accepteren en dat de verzekering heel duur is. Dat is een maatschappelijk probleem dat we moeten oplossen. Daarnaast is er de kant van de contractvormen: welke risico’s op de arbeidsmarkt – ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom – wíllen we eigenlijk met elkaar verzekeren en hoe ga je dat dan inregelen?”
“Een derde grote speerpunt is nu de uitvoering. Er zijn verschillende uitvoerders, niet alleen UWV maar ook DUO, CBR, SVB, de Belastingdienst, waar veel is gebeurd de afgelopen jaren met bezuinigingen, complexe wet- en regelgeving; waar ook ICT-legacy-problemen zijn, waar het Kabinet en de Tweede Kamer de verantwoordelijkheid hebben om dat beter te maken. Ik mag daar coördinerend voor zijn, en dat is een heel groot ding voor mij, het komende jaar. Dat is niet altijd groot feest (lacht). Het gaat om hele grote organisaties, UWV met 18.000 mensen, Belastingdienst bijna 30.000 mensen, je hebt de discussie over het CBR misschien gezien, dan is er de Voedsel en Warenautoriteit. Dat is mijn derde grote tranche.”
“Het vierde is integratie. Er ligt een nieuwe inburgeringswet klaar om mensen die de asielstatus hebben gekregen met intensievere begeleiding zo snel mogelijk de taal te leren en aan werk te helpen. We boeken daar nu heel slechte resultaten mee, mensen blijven gemiddeld zeven jaar in de bijstand hangen en dat probleem moeten we oplossen.”
“Dat zijn mijn vier hoofdpunten, daarnaast heb ik nog een héleboel kleinere (grinnikt).”
Heeft u een boodschap voor de lezers van TBV?
“Ik denk dat het leren van elkaar, bedrijfs- en verzekeringsartsen over en weer, een stap voorwaarts is. Het is goed als dat beter gebeurt. Daarom heeft het kabinet daar ook geld voor ter beschikking gesteld.”

Noten

1.

UWV Groningen heeft in het verleden keuringen laten uitvoeren door sociaal-medisch verpleegkundigen, zonder begeleiding van verzekeringsartsen. Juni 2019 moesten er krap 2000 gevallen worden herbeoordeeld, wat ertoe leidde dat honderden uitkeringen werden geschrapt of aangepast.

2.

Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, van kracht van 1988 tot en met 2007.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen
account, maak dan hieronder een account aan.
Lees ook de spelregels.