Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Contact gezocht met verzekeringsarts

Doel van dit onderzoek was om te achterhalen welke redenen arbeidsdeskundigen hebben om wel of niet te overleggen met verzekeringsartsen bij claimbeoordelingen. En welke aanbevelingen hebben zij voor dit overleg met de verzekeringsarts? Hiermee kunnen verzekeringsartsen hun communicatie naar arbeidsdeskundigen aanpassen waardoor het beoordelingsproces efficiënter verloopt en de werktijd van verzekeringsartsen optimaal wordt benut.
©Nenetus/AdobeStock
De beoordeling in hoeverre een verzekerde voor de Ziektewet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) recht heeft op een uitkering, is een complex proces. De verzekeringsarts vertaalt de medische situatie naar een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Bij sommige beoordelingspunten kunnen verzekeringsartsen toelichting geven, maar zonder arbeidsdeskundigen medische informatie te geven. Arbeidsdeskundigen moeten zich met beperkte informatie een beeld vormen van de verzekerde en in het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) beargumenteren welke voorbeeldfuncties geschikt zijn. Nader overleg met de verzekeringsarts kan helpen om duidelijk te krijgen wat beoogd is. Het handboek CBBS geeft een aantal aanwijzingen wanneer arbeidsdeskundigen kunnen of zelfs moeten overleggen.1
Overleg is nuttig maar kost tijd. De sociaalmedische beoordeling kent tijdsdruk en door het tekort aan verzekeringsartsen moeten verzekerden al te lang wachten op hun beoordeling.2
Hoewel behoorlijk wat bekend is over communicatie van artsen naar andere professionals,3-7 is er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek gedaan naar overleg tussen arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen. Engbers toonde bij Wajong-teams aan dat het sociaal-medische beoordelingsproces alle kenmerken heeft van interdisciplinaire samenwerking. Vooral als er fysieke nabijheid is en informeel overleg essentieel, wordt de samenwerking als zeer prettig ervaren.8 Echter wordt er sinds de coronapandemie meer hybride gewerkt en daardoor meer op afstand gecommuniceerd.9-11
Doel van dit onderzoek was om bij WIA- en eerstejaarsziektewetbeoordelingen bij UWV: (1) redenen van arbeidsdeskundigen om wel/niet te overleggen met verzekeringsartsen in kaart te brengen; (2) inzicht te krijgen hoe de communicatie door arbeidsdeskundigen wordt ervaren beschouwd vanuit interdisciplinaire samenwerking; en (3) welke aanbevelingen arbeidsdeskundigen doen over overleg met de verzekeringsarts. Hiermee kunnen verzekeringsartsen hun communicatie naar arbeidsdeskundigen aanpassen waardoor het beoordelingsproces efficiënter verloopt en de werktijd van verzekeringsartsen optimaal benut wordt.

Methode

Opzet en populatie: Het betreft een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek middels vragenlijsten en interviews. Er is gekozen voor eerstejaarsziektewet- en WIA-beoordelingen omdat dit de meeste capaciteit kost12 en deze beoordelingen op elkaar lijken.
Arbeidsdeskundigen werden geworven op een afdeling Sociaal-Medische Zaken waar de onderzoeker werkzaam is omdat de onderzoekspopulatie daar het makkelijkst te benaderen was. Arbeidsdeskundigen werden zo geselecteerd dat een goede spreiding in ervaring en leeftijd werd verkregen.
Potentiële deelnemers werden persoonlijk benaderd. Zij ontvingen schriftelijk aanvullende informatie, de vragenlijsten en tekenden informed consent. De ‘verzekeringsarts’ kon ook a(n)ios zijn.
Onderwerpen van de vragenlijst en interviews (box 1) kwamen voort uit analyse van de beoordelingspraktijk door de onderzoeker en procesbeschrijving in het handboek CBBS. Hierna volgden oriënterende gesprekken met (staf)medewerkers om de topics aan te scherpen.
Dataverzameling en -analyse: Retrospectief blijkt het lastig om veel verschillende of weinig voorkomende redenen terug te halen in een interview.13 Daarom vulden deelnemers twee weken lang bij elke beoordeling een vragenlijst in. Beoordelingen van de onderzoeker zelf werden uitgesloten. Twee arbeidsdeskundigen gaven commentaar op een pilot.
Na de vragenlijstperiode volgde een semigestructureerd interview. Die werden audio opgenomen, verbatim getranscribeerd en ter feitelijke correctie voorgelegd. Hierna werden de tekstfragmenten open en axiaal gecodeerd. Overeenstemming werd middels consensus met een tweede beoordelaar bereikt. In lijn met de literatuur,8, 14 werd samenwerking gecodeerd naar: geschiedenis van de samenwerking, persoonlijke stijl, werkomstandigheden en professionele rol.
In de data werden overstijgende kernbegrippen gezocht (gefundeerde theoriebenadering). De resultaten werden voorgelegd aan arbeidsdeskundigen van verschillende districten om zicht te krijgen op de generaliseerbaarheid.
Reden voor overleg is twijfel of werk/functie ook echt geschikt is

Topiclijst

Vragenlijst:

1. Leeftijd en ervaring van de deelnemer.

2. Redenen voor wel/geen contact.

3. FML-items als reden voor overleg.

4. Reactie van verzekeringsarts.

5. Invloed op de arbeidsdeskundige beoordeling.

Aanvullend in de interviews:

6. Algemene redenen voor wel/geen contact.

7. Niet behulpzame antwoorden/toelichtingen.

8. Discussie/feedback/nader overleg nodig?

9. Problemen met de FML.

10. Wijze van contact.

11. Verschillen tussen verzekeringsartsen.

12. Aanbevelingen.

Resultaten

Twee arbeidsdeskundigen wilden na het geven van toestemming toch niet meewerken: één vanwege persoonlijke omstandigheden en de ander omdat deze ondanks extra uitleg meende dat de redenen om contact te zoeken ‘niet te clusteren zijn’. Er werden 43 vragenlijsten ingevuld (3-9 per deelnemer). Bij het achtste interview bleek geen nieuwe informatie meer naar voren te komen en werd inclusie afgesloten. Tijdens de intervisiebijeenkomst herkenden arbeidsdeskundigen van andere districten de resultaten. Zie tabel 1.

Tabel 1: Kenmerken onderzoekspopulatie.

Geslacht | vrouw:man
5:3
Leeftijd in jaren | gemiddelde (spreiding in decaden)
50,5 (30-70)
Aantal jaar werkzaam voor UWV | gemiddelde (spreiding in decaden)
15,8 (0-40)
Aantal jaar sinds afronden opleiding | gemiddelde (spreiding in decaden)
15,9 (0-30)
1.1 Redenen om wel te overleggen
De belangrijkste reden voor overleg is of overschrijding van een door de verzekeringsarts gestelde beperking of de referentiewaarde bij een beoordelingspunt te accepteren is. Dit is nodig voor de verantwoording in de arbeidsdeskundige rapportage.
Zes van de acht arbeidsdeskundigen hanteren vaak een marge. Als er een duidelijke toelichting is, is deze marge er niet meer: ‘Een redelijke overschrijding is 10-20 procent, tenzij de verzekeringsarts al aangeeft: ‘maximaal 10 kg…’ Dan zal je toch moeten overleggen.’
Veel arbeidsdeskundigen hebben behoefte aan gedetailleerde informatie over de beperkingen. ‘Want bij functieduiding gaat het niet om ‘gebogen werken’, maar of iemand af en toe iets uit een schap kan pakken, laag bij de grond en daarvoor 5 seconden gebogen kan staan.’
De specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid geven veruit de meeste reden tot overleg wegens het gebruik van open normen. Een tweede belangrijke reden voor overleg is terugkoppeling over de uitkomst. Als derde reden geven alle arbeidsdeskundigen aan te overleggen als ze twijfelen of een geselecteerde functie of het eigen werk ook echt geschikt is. Ze doen dit vooral als dit veel invloed heeft op de uitkomst. Een vierde reden is terugkoppeling na het gesprek van de arbeidsdeskundige met de verzekerde, bijvoorbeeld als de verzekerde aangeeft dat er informatie niet is meegewogen.
‘Die ene keer 7 kg tillen in plaats van 5, dat moet dan echt wel kunnen’
Ook wanneer geen uitspraak is gedaan over de duurzaamheid (van de beperkingen) wordt overlegd. Als de arbeidsdeskundige concludeert dat verzekerde duurzaam 80-100 procent arbeidsongeschikt is, kan hij een hogere uitkering krijgen (IVA). Overige redenen zijn: een direct verzoek tot overleg, informatie in de lekenrapportage die vragen oproept, of omdat het CBBS verkeerd werd ingevuld.
1.2 Belangrijkste redenen om niet te overleggen
Arbeidsdeskundigen zien af van overleg als zij vooraf zijn ingelicht over bepaalde moeilijkheden, als de FML al eerder tot stand is gekomen (bijvoorbeeld na bezwaar) of als er nauwelijks beïnvloeding van de uitkomst mogelijk is: ‘Iemand werkte 40 uur en je krijgt een FML met een duurbeperking van 20 uur; … dan gaat de Ziektewet verlengd worden. Dan ga ik natuurlijk niet met allerlei jip-en-jannekebeperkingen in de FML naar de verzekeringsarts om dat toegelicht te hebben.’
Arbeidsdeskundigen geven aan dat ze proberen overleg te voorkómen door andere functies te selecteren waarin FML-items die tot overleg nopen niet vóórkomen.
Er zijn overschrijdingen die arbeidsdeskundigen vaak zonder overleg accepteren: ‘Bijvoorbeeld: dan staat er dat het tillen net iets zwaarder is, maar dat de frequentie 1/maand is, of 1/week misschien. Dan denk ik: ‘Dat is zo weinig. Die ene keer 7 kg tillen in plaats van 5, dat moet dan echt wel kunnen.’
2. Ervaringen met communicatie
Langer met iemand samenwerken bevordert de communicatie doordat de beste benaderingswijzen en werkwijzen bekend zijn. Het kan echter ook betekenen dat samenwerking niet meer wordt gezocht: ‘ik heb zo vaak overleg gehad met deze arts en dan merk je dat we iedere keer op hetzelfde uitkomen. Iedere keer. En dan houdt het een keer op. Echt lastig, dat ze zo volhardend zijn, dat hebben ze vaak zelf niet door.’
Persoonlijke stijl maakt dat de ene arts beter bereikbaar is dan de ander, maar over het algemeen wordt er snel gereageerd. Arbeidsdeskundigen geven aan dat de jongere generatie artsen meer bereid is tot het delen van (medische) informatie en uitgebreidere toelichtingen geeft. De bereidheid om samen naar het ‘product’ te kijken en van elkaar te leren wordt als erg prettig ervaren.
Toen er nog vooral op kantoor gewerkt werd, was het makkelijker even bij elkaar binnen te lopen. ‘Het is voor de verzekeringsarts volgens mij ook makkelijker om gewoon mondeling bij een koffieautomaat te zeggen: ‘nou, dit en dat ziektebeeld speelt er.’ Als ik het per mail vraag, … en dat komt dan ergens een keer boven water, dan heb je misschien toch wel een probleem.’
Het meest wordt nu toch gebruikgemaakt van de mail. Men is dan niet aan werktijden gebonden, maar er wordt ook minder informatie verstrekt. Aan bellen en fysiek contact wordt daarom de voorkeur gegeven als nader overleg nodig is.
Sommige arbeidsdeskundigen zien het als hun professionele rol om advies te geven over hoe de FML correct ingevuld moet worden. Maar niet om te oordelen of een beperking gepast is. Maar ook dat het niet aan de verzekeringsarts is om commentaar te hebben op het arbeidsdeskundig proces. Het medisch beroepsgeheim kan een drempel in de communicatie tussen de professionals vormen: ‘Ik ga niet de discussie aan over een bepaalde beperking… omdat ik niet wil dat de verzekeringsarts zich in allerlei bochten moet wringen omdat er ook sprake is van medisch geheim. Ik vind dat je dat ook moet respecteren.’
3. Aanbevelingen vanuit arbeidsdeskundigen
Naast een aantal FML-technische punten worden vooral aanbevelingen gedaan over de communicatie en samenwerking (box 2).

Aanbevelingen

  1. Introduceren van een soort spreekuur, tijd waarop de arbeidsdeskundige weet dat de verzekeringsarts beschikbaar is voor (informeel) overleg.

2. Informatie over hoe het gesprek met de verzekerde is verlopen zodat de arbeidsdeskundige weet wat hem te wachten staat in het gesprek met verzekerde.

3. Samenwerking met vaste koppels verzekeringsarts-arbeidsdeskundige of meer in vast teamverband.

4.  Een warme overdracht van elk dossier.

5. Een periodiek overleg of casuïstiekoverleg, waarin van elkaar geleerd kan worden.

6. Meer en uitgebreidere, concrete toelichtingen in de FML en als daar geen ruimte voor is, in de verzekeringsgeneeskundige rapportage.

Discussie en conclusie

Doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in redenen die arbeidsdeskundigen hebben om te overleggen met verzekeringsartsen bij een WIA- of eerstejaarsziektewetbeoordeling bij UWV. En hoe die communicatie kan verbeteren.
De eerste kernreden voor overleg blijkt ‘het wegnemen van de eigen twijfel’. Die twijfel ontstaat door de beperkte informatiepositie van arbeidsdeskundigen en doordat deze zijn keuzes moet verantwoorden. Dit kernthema speelt vooral bij overleg over overschrijdingen en acceptatie van voorbeeldfuncties.
Arbeidsdeskundigen blijken vooral behoefte te hebben aan concrete toelichtingen die aansluiten bij de voorbeeldfuncties. Niet alles hoeft in de FML te staan; hiervoor kan ook de rapportage worden gebruikt. Het handboek CBBS spoort de verzekeringsarts ook aan om de FML te zien als bijlage bij hun rapportage.1
De tweede kernreden blijkt het ‘informeren van de verzekeringsarts’ te zijn. Dit speelt vooral bij terugkoppeling van de uitkomst en het correct invullen van de FML. Waar het gaat om het teruggeven van informatie van de verzekerde speelt ook het thema ‘wegnemen van de eigen twijfel’ omdat arbeidsdeskundigen vaak niet weten of deze (vaak medische) informatie al bekend is. De prognose wordt lastig gevonden door verzekeringsartsen.15 Dit onderzoek toont aan dat uitspraken hierover soms vermeden worden door eerst de uitkomst van de arbeidsdeskundige af te wachten.

De samenwerking tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft alle kenmerken van interdisciplinair samenwerken.8 Verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn onderling afhankelijk van elkaar. Er is een duidelijk onderscheid tussen de eigen rol en die van de ander. Flexibiliteit en onderlinge reflectie op het werkproces is belangrijk.14 Interdisciplinaire samenwerking gaat vooral over het overbrengen van informatie en het zich beschikbaar opstellen. Hierbij vormen de diverse persoonlijkheden, communicatievoorkeuren en fysieke afstand een uitdaging.4 Arbeidsdeskundigen geven aan deze factoren belangrijk te vinden wat overeenkomt met de literatuur.

Interessant is dat arbeidsdeskundigen bij de jongere generatie artsen grotere bereidheid tot overleg en betere bereikbaarheid ervaren. Een lange samenwerkingsduur betekent opvallend genoeg niet altijd betere of efficiëntere communicatie. Er is een voorkeur voor fysiek overleg en anders via e-mail. Bij e-mail gaat wel een deel van de emotionele lading verloren, meer nog dan bij een telefoongesprek.16 Vandaar ook dat bij nader overleg de voorkeur aan direct contact wordt gegeven.8Er blijkt behoefte aan structurele oplossingen voor de uitdagingen die hybride werken met zich meebrengt door een spreekuur of periodiek overleg.
Ondanks de wens van enkelen, mag medische informatie wettelijk gezien niet gedeeld worden met arbeidsdeskundigen.17 Medische informatie heeft namelijk geen vanzelfsprekende betekenis voor arbeidsdeskundigen en kan beter op een relevante wijze worden vertaald.18
Een sterk punt van dit onderzoek is dat voor het eerst bij de claimbeoordeling is onderzocht waarover wordt overlegd én hoe dit verloopt. De resultaten zijn direct toepasbaar om het beoordelingsproces efficiënter te maken. Gebruik van interviews én vragenlijsten heeft waarschijnlijk meer redenen opgeleverd dan met interviews alleen mogelijk was. De topiclijst is na uitvoerig overleg met het veld tot stand gekomen en reacties op de resultaten zijn gevraagd.
Een beperking van dit onderzoek is de uitvoering op één afdeling/district waardoor de resultaten niet automatisch generaliseerbaar zijn naar heel UWV hoewel de resultaten wel worden herkend in andere districten. Daarnaast is de onderzoeker zelf werkzaam op die afdeling waardoor deelnemers wellicht meer sociaalwenselijke antwoorden gaven. Daarom is de anonimiteit extra gewaarborgd en werden geen eigen beoordelingen meegenomen.
Dit artikel maakt duidelijk dat verzekeringsartsen bij UWV concreter en met meer achtergrondinformatie kunnen rapporteren. Wanneer hybride werken de norm blijft, moet scherp gekeken worden naar de voor- en nadelen van verschillende communicatiemiddelen om de zo waardevol gebleken interdisciplinaire samenwerking te waarborgen. Dit kan het onderwerp zijn van vervolgonderzoek. Ik wil graag Floor van der Klift, gezondheidswetenschapper en klinisch epidemioloog i.o., danken voor haar bijdrage aan dit artikel. Geen financiële belangen te melden.

Referenties

Lees hier de uitgebreide versie van dit artikel. De auteur van dit artikel ontving de Talma Penning 2022.

 

1. Basisinformatie CBBS. Versie 5. UWV; 2022(Versie 1.3, 23-2-2022).

2. Berghuis H, Tabois L. UWV Jaarverslag 2021. Amsterdam: UWV Financieel Economische Zaken; 2022. p. 22-23 en 57-58.

3. Abramson JS, Mizrahi T. When social workers and physicians collaborate: positive and negative interdisciplinary experiences. Social Work 1996;41(3):270-281.

4. Schot E, Tummers L, Noordegraaf M. Working on working together. A systematic review on how healthcare professionals contribute to interprofessional collaboration. Journal of interprofessional care 2020;34(3):332-342.

5. Foronda C, MacWilliams B, McArthur E. Interprofessional communication in healthcare: An integrative review. Nurse Educ Pract. 2016 Jul;19:36-40.

6. Gabrielová J, Velemínský Sr M. Interdisciplinary collaboration between medical and non-medical professions in health and social care. Neuroendocrinol Lett 2014; 35(Suppl. 1):59-66.

7. Stratil JM, Rieger MA, Voelter-Mahlknecht S. Image and perception of physicians as barriers to inter-disciplinary cooperation? – the example of German occupational health physicians in the rehabilitation process: a qualitative study. BMC Health Serv Res. 2018 Oct 11;18(1):769.

8. Engbers C. De samenwerking tussen verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen binnen de Wajongteams betreffende ASS.

9. Greijn MC, Moret F, van der Gulden J. Aios in coronatijd. Tijdschr Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskd 2020;28:6-10.

10. Berghuis H, Tabois L. UWV Jaarverslag 2021. Amsterdam: UWV Financieel Economische Zaken; 2022. p. 67.

11. InternetSpiegel in samenwerking met Effectory. UWV Werkbelevingsonderzoek. Samenvatting. UWV; september 2022, p. 16.

12. Berghuis H, Scholten J. Kwantitatieve informatie 2022. Amsterdam: UWV Financieel Economische Zaken; 2023

13. Bowling A. Research Methods in Health. 3rd edition. Berkshire: McGraw-Hill; 2009.

14. Bronstein LR. A model for interdisciplinairy collaboration. Social work research 2003;26:297-306.

15. Cramer P. De glazen bol: tijdelijk of duurzaam arbeidsongeschikt?. Tijdschr Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskd 2016;24:483-486.

16. Car J, Sheikh A. Email consultations in health care: 1. scope and effectiveness. BMJ 2004;329:435-8.

17. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). KNMG-Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens. Utrecht: KNMG; 2021.

18. Sorgdrager B. Waarschuwing: geen medische klachten rapporteren aan niet-medici. Tijdschr Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskd 2017;25:82-83.

mr. drs. Arthur Schulte was ten tijde van het onderzoek werkzaam als aios verzekeringsgeneeskunde bij UWV en nu verzekeringsarts-regievoerder, Groot Amsterdam

arthur.schulte@uwv.nl

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen
account, maak dan hieronder een account aan.
Lees ook de spelregels.