Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Onduidelijk advies en passieve houding

Bas Sorgdrager
Een bedrijfsarts is in zijn werkzaamheden ernstig tekort geschoten.
Klaagster in de hier beschreven tuchtzaak verwijt de bedrijfsarts onder andere dat hij de conclusie van zijn bevindingen niet duidelijk overbracht op klaagster, hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan de door klaagster aangevraagde second opinion en zich gedurende het gehele proces passief heeft opgesteld. De bedrijfsarts heeft te weinig laten zien dat hij zich bewust was van de belangen van klaagster. Zo heeft hij zich passief opgesteld in de procedure van de second opinion en is van een proactieve houding, die om aan de belangen van klaagster tegemoet te komen wel was geboden, niets gebleken. Het Regionaal Tuchtcollege is het eens met klaagster.

De feiten

Klaagster kwam bij de bedrijfsarts terecht nadat zij zich had ziekgemeld wegens spanningsklachten. Vlak daarvoor was om bedrijfseconomische redenen een ontslagaanvraag voor haar ingediend. De bedrijfsarts constateert dat de spanningsklachten werkgerelateerd zijn, maar vindt niet dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek. Hij rapporteert:
Geachte heer/mevrouw,
Heden zag ik uw medewerker op mijn spreekuur in het kader van een probleemanalyse. Betrokkene is uitgevallen voor haar werkzaamheden t.g.v. klachten, waarvoor behandeling van zijn hoofdbehandelaar en een bewegingstherapeut. De huidige behandeling is in essentie adequaat; er is derhalve geen noodzaak voor een evt. aanvullende behandeling. Ze geeft verder aan mogelijk knelpunten te ervaren in de arbeidsrelatie.
Beperkingen:
Werknemer ervaart tijdelijk beperkingen in hoog tempo, deadlines, emoties van anderen hanteren, omgaan met conflicten.
Prognose:
De prognose is medisch gezien gunstig; ten aanzien van volledige werkhervatting zal de prognose sterk afhankelijk zijn van de eerder genoemde werkgerelateerde factoren.
Mogelijkheden:
Er zijn formeel gezien benutbare mogelijkheden. Ondanks de ervaren beperkingen is er in essentie géén sprake van arbeidsongeschiktheid t.g.v. ziekte of gebrek; dit is tijdens het spreekuur toegelicht aan de betrokkene. Het advies in dit stadium is om gezamenlijk in gesprek te gaan over de werkgerelateerde factoren, om vervolgens te komen tot structurele oplossingen hiervoor. Indien dit niet wordt opgelost kan het een bedreiging vormen voor de duurzame inzetbaarheid en/of tot een verstoring in de arbeidsverhoudingen leiden.
Mochten u en uw werknemer van mening verschillen naar aanleiding van het advies, dan kunt u bij het UWV terecht voor een Deskundigen Oordeel. Dit houdt in dat de situatie door een onafhankelijke arts van het UWV opnieuw wordt beoordeeld. Voor meer informatie hierover kan men bellen met het kantoor van het UWV op telefoonnummer 0900-9294 (werknemer) of 0900-9295 (werkgever) of met de arbodienst. De aanvraagformulieren kunt u downloaden van www.uwv.nI.
Indien nodig of gewenst zie ik uw medewerker terug op het spreekuur. Advies evaluatiemomenten tussen werkgever en werknemer: ongeveer 1x per 1-2 weken. Contact tussen werknemer en de arbodienst conform de wettelijke termijnen. Een probleemanalyse werd opgesteld conform aanvraag.
Voor vragen kunt u terecht bij de casemanager.

De arbeidsovereenkomst is vervolgens enige maanden later beëindigd. Ondertussen had mevrouw een second opinion-arts geraadpleegd; een afspraak met de eigen bedrijfsarts was na de ontslagdatum gepland en is in verband met het toen reeds verleende ontslag van klaagster niet doorgegaan. Wel bezocht klaagster na haar ontslag een verzekeringsarts van het UWV voor een deskundigenoordeel. Het ging daarbij over het oordeel van de bedrijfsarts of er ten tijde van ziekmelding sprake was van arbeidsgeschiktheid. De rapportage van de verzekeringsarts bevat de conclusie: ‘Cliënt is per geschildatum niet geschikt te achten voor het eigen werk als rechtstreeks gevolg van ziekte.’

De klacht

De klacht komt samengevat neer op:
De bedrijfsarts (verweerder) heeft klaagster niet verteld dat hij haar arbeidsgeschikt achtte. Pas nadat klaagsters gemachtigde schriftelijk bij het casemanagementbureau verzocht om het verslag van het onderzoek van deze bedrijfsarts, werd een niet ondertekend formulier ontvangen waarop te lezen stond dat verweerder klaagster arbeidsgeschikt achtte.
Verweerder was in het geheel niet te spreken te krijgen zowel niet voor klaagsters gemachtigde als ook niet voor het casemanagementbureau. Er is een constructie gemaakt waardoor telefonisch contact op welke wijze dan ook niet mogelijk was met verweerder.
Verweerder heeft er ongelooflijk lang over gedaan om de gegevens van het gesprek met klaagster te delen met de second opinion-arts. Hij heeft niet gereageerd op de verzoeken om te reageren op de bevindingen van de second opinion-arts.
Verweerder heeft zich geheel passief opgesteld. Deze passieve houding is geheel in het voordeel van de werkgever van klaagster.

De beoordeling van het tuchtcollege

Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) heeft verweerder op een viertal punten aangesproken:

1.

De conclusie van verweerder was dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek, maar dat hij daar niet mee bedoelde te concluderen dat klaagster arbeidsgeschikt was. Dit heeft hij getracht aan het college uit te leggen. Het RTG kan deze tegenstrijdigheden niet duiden. Het is aan verweerder om zowel klaagster als haar werkgever zijn uit bevindingen volgende conclusie op duidelijke en eenduidige wijze kenbaar te maken. Daarin is hij niet geslaagd. Ook wordt de arts verweten dat hij niet direct, maar pas een week later, het ondertekende formulier waarin klaagster weer arbeidsgeschikt werd verklaard naar klaagster heeft gestuurd. Het college stelt vast dat verweerder in zijn medisch dossier heeft vermeld dat hij tijdens het bezoek van klaagster aan haar heeft toegelicht dat er in zijn visie geen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek is. Het college stelt ook vast dat verweerder klaagsters werkgever heeft medegedeeld dat er, ondanks de ervaren beperkingen, in essentie géén sprake van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek is. Het college stelt evenwel vast dat zowel bij klaagster, als bij haar werkgever de uiteindelijke conclusie die verweerder bedoelde duidelijk te maken (te weten: klaagster is niet arbeidsgeschikt) niet duidelijk is geworden.
2.

Klaagster voert aan dat zij pas nadat haar gemachtigde bij het casemanagementbureau schriftelijk had verzocht om het verslag van het onderzoek van deze bedrijfsarts, een niet ondertekend formulier ontving waarop te lezen stond dat verweerder haar arbeidsgeschikt achtte. Verweerder legt uit dat hij het verslag abusievelijk niet direct na het bezoek van klaagster in het systeem van het casemanagementbureau heeft geplaatst. Later hoorde hij van de casemanager dat het verslag niet zichtbaar was. In reactie daarop heeft hij het verslag dezelfde dag opnieuw geüpload in het systeem. Het college is van oordeel dat van verweerder mag worden verwacht dat hij er, zeker in een situatie waarin hij wordt aangezocht te rapporteren over een werknemer die verwikkeld is in een arbeidsconflict, voor zorgdraagt en in voorkomend geval controleert of werknemer en werkgever van zijn rapportage en conclusie tijdig op de hoogte zijn gekomen. Dat dat in dit geval pas een week later is gebeurd, is uitgaande van de door verweerder geschetste gang van zaken hem te verwijten. Daarmee is verweerder in de op hem rustende verantwoordelijkheid tuchtrechtelijk tekort geschoten. Ook dit klachtonderdeel wordt derhalve gegrond verklaard.
3.

Verweerder heeft tijdens het mondeling vooronderzoek en tijdens de terechtzitting van het college uitgelegd dat hij het bericht met de bevindingen van de second opinion-arts inderdaad heeft ontvangen maar dat dat bericht is beland in zijn persoonlijke mailbox. Hij was toen op vakantie en daardoor heeft hij dat bericht niet gezien, terwijl niemand anders daar toegang toe heeft. Verweerder beschikt blijkbaar over een persoonlijke mailbox waarin werkgerelateerde berichten binnen komen. Het is dan ook aan verweerder, en alleen aan verweerder, om de berichten die daar binnenkomen bij te houden en indien nodig daarop actie te ondernemen. Juist in een situatie als deze, was snel handelen essentieel voor klaagster. Verweerder heeft op dat punt dan ook niet gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht en het college acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.

Het college concludeert uit de feitelijke gang van zaken dat verweerder, in het gehele proces dat tot een second opinion diende te leiden, een uitermate passieve afwachtende houding heeft aangenomen. Niet blijkt dat verweerder zich bewust was van de grote belangen van klaagster bij een spoedige procedure. Om aan die belangen van klaagster tegemoet te komen, was een proactieve houding van verweerder geboden, maar daarvan is niets gebleken. Het college is dan ook, hoewel het zich bewust is van de omstandigheid dat niet de gehele vertraging aan verweerder is te wijten, van oordeel dat verweerder met zijn optreden op dit punt niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve gegrond verklaard te worden.

De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) concludeert dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Op verschillende klachtonderdelen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Zo is vastgesteld dat verweerder onvoldoende in staat is gebleken de conclusie van zijn bevindingen duidelijk aan de betrokkenen over te brengen. Maar ook heeft het college vastgesteld dat verweerder zich, gedurende de gehele periode waarin hij contact met klaagster heeft gehad (of diende te hebben), onvoldoende bewust is geweest van de grote belangen van klaagster. Klaagster bevond zich in een situatie waarin een proactieve houding van verweerder was vereist, waarbij ondubbelzinnig werd gecommuniceerd en waarbij voortvarend werd gehandeld, maar verweerder lijkt zich dat volstrekt onvoldoende te hebben gerealiseerd. Het college acht verweerders handelen in het gehele traject dan ook laakbaar. Dat verweerder het college, ook nog ter zitting, niet de overtuiging heeft kunnen geven dat verweerder zich ten volle bewust is van het feit dat op dat punt verbetering noodzakelijk is, acht het college zorgwekkend. De bedrijfsarts krijgt een berisping.
Kijk voor de volledige tekst van deze uitspraak op . Wilt u reageren? Stuur een e-mail naar TBVredactie@bsl.nl.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen
account, maak dan hieronder een account aan.
Lees ook de spelregels.