Op zolder vond ik de trommel terug waar ik als kind mee speelde, een tikje roestig inmiddels. Op de blauwe rand staan negen jongens. Ze spelen muziek en zien er vrolijk uit. Deze afbeelding roept wel vragen op. Kregen meisjes indertijd een roze trommel, of eerder een pop? En waarom zijn alle jongens wit?
Mijn trommel lijkt symbool te staan voor een tijd die voorbij is. Een tijd waar een groeiende groep mensen naar terugverlangt als je de media mag geloven: ‘toen dit land nog van ons was’, ‘toen mannen en vrouwen zich nog aan een traditionele rolverdeling hielden’.
Volgens gedragswetenschappers en historici is de neiging om terug te verlangen naar een geïdealiseerd verleden groter in tijden waarin mensen zich bedreigd voelen. Dan is er ook meer draagvlak voor een haatdragende wij-zij retoriek, waarin ‘wij’ worden bedreigd door minderheden die ‘anders’ en ‘minderwaardig’ zijn. Het gevoel bij die ‘wij’ te horen geeft een gevoel van veiligheid en wie weet, ook iets van trots voor mensen die niet echt uitblinken.
Tot de groepen die ‘anders zijn’, behoren zeker ook de transgenders. Als je houvast vindt in een duidelijk man-vrouwschema is de mogelijkheid om van geslacht te veranderen een verontrustende gedachte. Dat leidt tot nogal wat gedoe over een kleine minderheid die nog niet zo lang geleden voor veel mensen vrijwel onzichtbaar was. Het CBS schat dat het om 1 procent van de Nederlandse bevolking gaat, circa 150 duizend personen.
Hoe zou het gaan met transgenders op de werkvloer? Lidewij de Vries sprak met enkelen van hen in het kader van het onderzoek dat ze deed voor haar opleiding tot bedrijfsarts. De resultaten zijn aanmerkelijk positiever dan ik had verwacht, gelet op de toon in het publiekelijk debat. De verklaring lijkt te schuilen in openheid. Lidewij’s gesprekspartners vertelden hun leidinggevende, collega’s en andere sleutelfiguren in het bedrijf dat ze in transitie wilden. Ze kwamen daar op sleutelmomenten in het transitieproces op terug. Dat pakte in de meeste gevallen goed uit.
Een van hen vertelt daar dit over: ‘Een transitie doe je nooit alleen. De rest moet daarin meegaan. En dan heb ik het over vrienden, familie, je werkgever, collega’s. Die moeten meegaan en dan heb je dus het stukje acceptatie of, wat was dat andere woord nou … acceptatie en ondersteuning. In zoverre, je kan het natuurlijk accepteren, maar niet begrijpen. (..) Als je het stapje voor stapje doet dan neem je ook veel meer mensen mee, zeg maar dan wanneer je zegt “oké, happa ik ben transgender, je moet dat maar accepteren”. Als je eisen gaat stellen, dat werkt toch niet.’
In kleinschalig onderzoek, zeker over een onderwerp als dit, bestaat altijd de kans dat je een bijzondere selectie aan deelnemers hebt. In dit geval transgenders die vooral begrip hebben ervaren rond hun transitie. Werkenden met negatieve ervaringen op dit vlak willen daar mogelijk niet over praten. Onderzoek geeft dan een te positief beeld. Maar het kan ook best zijn dat mensen die afwijzend denken over de mogelijkheid tot geslachtsverandering, wat milder oordelen wanneer het iemand in hun directe omgeving betreft. ‘Als Willem Willemien wil worden, moet hij … uh zij dat zelf weten. Niet mijn idee, maar het blijft een fijne collega’. Je kunt iemands stap accepteren, ook al begrijp je die niet echt.
Met dit soort ambiguïteit moet je leren omgaan. Onze kleinzoon van drie vindt dat Kaan-poes en Maeve-hond jongens zijn net als hij. Dat moet wel want ‘Kaan is stoer, die klimt op het dak. En Maeve is groot en sterk’. Toch is Maeve een meisje, leggen we uit. Dan kun je ook groot en sterk zijn.
Je kunt maar beter vroeg ontdekken dat er een ruime variatie mogelijk is in genderidentiteit – en niet alleen bij honden. Aurelien vindt mijn trommel maar niks trouwens. Hij houdt meer van dino’s.