Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Vermoeden op autismespectrumstoornis. Moet je dat bespreekbaar maken?

Niels Claassen
Als bedrijfsarts kan je vermoeden dat een werknemer een autismespectrumstoornis (ASS) heeft. Kan en Miedema onderzochten via een enquête onder 196 bedrijfsartsen hoe vaak bedrijfsartsen in zo'n situatie terechtkomen en hoe zij vervolgens handelen.1 Uit hun onderzoek blijkt dat 84 procent van de geënquêteerde bedrijfsartsen de eigen kennis over de diagnostische mogelijkheden ten aanzien van ASS bij volwassenen als voldoende tot ruim voldoende beschouwde. 10 procent van de bedrijfsartsen herkende ASS zelden of nooit en 66 procent soms. 25 procent had een vermoeden op ASS nog nooit of slechts eenmaal besproken met de werknemer en 44 procent enkele keren.
© Fizkes / AdobeStock
Kan en Miedema concludeerden dat bedrijfsartsen voldoende bekend zijn met ASS, maar lijken te lijden aan handelingsverlegenheid. Een interessant onderzoek dat stof geeft tot nadenken. Want: waarom kiest de bedrijfsarts ervoor een vermoeden op ASS wel of niet te bespreken? En: wat gaat er daarbij om in het hoofd van de bedrijfsarts?

Eigen onderzoek

Voor mijn afstudeeronderzoek besloot ik om mij op dit onderwerp toe te leggen. Door de uitvoering van een kwalitatief onderzoek heb ik onderzocht wat de beweegredenen van bedrijfsartsen zijn om een vermoeden op ASS wel of niet te bespreken.2 Een beperking van mijn onderzoek is dat er slechts zes interviews zijn afgenomen, waarvan de helft bij bedrijfsartsen uit het eigen netwerk. Ondanks deze beperking, denk ik dat de opgedane inzichten waardevol zijn.
‘Als het gaat om ASS, lijken bedrijfsartsen te lijden aan handelingsverlegenheid’
Overeenkomstig de bevindingen van Kan en Miedema bespraken de bedrijfsartsen een vermoeden op ASS niet zonder meer met de werknemer. Het merendeel van de geïnterviewde bedrijfsartsen had een vermoeden op ASS nog nooit expliciet bespreekbaar gemaakt. Deze bedrijfsartsen hielden in hun handelen wel rekening met een mogelijke ASS. Bijvoorbeeld door de werknemer te verwijzen met een meer algemene vraagstelling, de werkgever intensief te adviseren om begrip te creëren voor de beperkingen van de werknemer of door in de begeleiding aandacht te geven aan de balans belasting-belastbaarheid.
De ‘ervaren noodzaak’ was voor de geïnterviewde bedrijfsartsen de belangrijkste factor voor het wel of niet bespreekbaar maken van het vermoeden op ASS. Voor één bedrijfsarts betekende een duidelijk vermoeden voldoende reden om ASS bespreekbaar te maken. De andere bedrijfsartsen maakten een andere afweging. Zij gaven aan dat casuïstiek waarbij er een vermoeden bestond op ASS zichzelf vaak oploste of dat ASS niet de hoofdreden was waarvoor de werknemer op het spreekuur kwam. Naast de ervaren noodzaak kwamen kennis en ervaring, de visie op het vak en de visie op ASS uit mijn onderzoek naar voren als factoren die het handelen van de bedrijfsarts bepalen.2

Wat is juist?

Als ik terugkijk op mijn onderzoek, zie ik mooie analogieën tussen de beweegredenen van de bedrijfsartsen en de artseneed. De bedrijfsarts die aangaf een vermoeden op ASS zonder meer te bespreken, deed dit om ervoor te zorgen dat de werknemer kreeg wat nodig was: ‘Ik zal gezondheid bevorderen.’ De andere bedrijfsartsen bespraken een vermoeden op ASS niet of niet zonder meer, omdat zij bijvoorbeeld hadden meegemaakt dat een werknemer achteruitging nadat de diagnose ASS was gesteld door het ontstaan van spanningsklachten of een depressie: ‘Ik zal aan de patiënt geen schade doen.’ Of omdat de bedrijfsarts van mening was over onvoldoende kennis en ervaring te beschikken om de complexe diagnose ASS te stellen: ‘Ik erken de grenzen van mijn mogelijkheden.’

Bovenstaande alinea laat zien dat de afweging om een vermoeden op ASS wel of niet te bespreken verschillende kanten op kan gaan. Je kan je afvragen of je de werknemer de kans op bevordering van gezondheid ontneemt door een vermoeden op ASS niet te bespreken. Maar je kan je ook afvragen of een werknemer niet onnodig veel last zal hebben, indien een wel geuit vermoeden ongegrond blijkt. Of moet je als bedrijfsarts hierbij meer uitgaan van de veerkracht van de mens? Onlangs vertelde een collega mij over een Facebookgroep voor vrouwen met ASS waarin een poll was uitgezet met de vraag of zij het als werknemer hadden gewenst dat de bedrijfsarts een vermoeden op ASS had besproken. 100 procent van de ruim 100 respondenten had deze vraag met ja beantwoord. Dit kan natuurlijk niet dienen als richtlijn, maar het zet wel aan het denken: zijn bedrijfsartsen te voorzichtig in het bespreekbaar maken van een vermoeden op ASS?

Handel actief

De NVAB-richtlijn Psychische problemen beveelt aan om met de huisarts te overleggen als er twijfel is over de diagnose.3 Een duidelijk vermoeden op ASS zonder dat de diagnose is gesteld, valt hieronder. Als een bedrijfsarts in deze situatie niet actief handelt, bestaat er een kans dat ASS onterecht ongediagnosticeerd blijft. Er is weinig literatuur over de risico’s die dit met zich mee kan brengen: slechts één systematische review naar risico’s die gepaard gaan met ongediagnosticeerde ASS en ADHD beschrijft een impact op de mentale gezondheid, middelenmisbruik en gevolgen voor educatie of werk.4 De hierin besproken literatuur ondersteunt het belang van een vroege diagnose en behandeling. De bedrijfsarts kan bijdragen aan deze diagnostiek en behandeling door actief te handelen bij een vermoeden op ASS. Er lijkt hierbij ruimte voor een initieel afwachtende houding, zoals gesignaleerd in het onderzoek van Kan en Miedema en mijn onderzoek. Immers, hoewel de richtlijn Psychische problemen aanbeveelt om actief te handelen bij twijfel over de diagnose, beveelt de richtlijn ook aan om pas differentiële diagnostiek toe te passen bij stagnatie. Als er echter geen herstel optreedt en twijfel blijft bestaan, is een actieve handelswijze hoe dan ook vereist. De bedrijfsarts kan hier invulling aan geven door het vermoeden expliciet te bespreken met de werknemer, maar ook zonder dit vermoeden expliciet te benoemen. De bedrijfsarts kan er namelijk voor kiezen om zorgen te uiten richting de werknemer en door te verwijzen naar een psycholoog of huisarts met een meer algemene vraagstelling. Deze werkwijze kent evenwel haken en ogen. Want hoe ga je om met informed consent bij een verwijzing met een meer algemene vraagstelling? En wat doe je als de huisarts of psycholoog het vermoeden niet oppakt en het vermoeden blijft bestaan? Uiteindelijk is de route die hierin bewandeld wordt een professionele afweging die de bedrijfsarts zelf moet maken, waarbij het vermoeden een niet te onderschatten waarde heeft.

Literatuur

1.Kan CC, Miedema HS. Bedrijfsartsen melden handelingsverlegenheid ten aanzien van autisme. Tijdschr Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskd 2017;25:478-481.
2.Claassen N. Een vermoeden op autismespectrumstoornis. TBV online.
3.French B, Daley D, Groom M, Cassidy S. Risks associated with undiagnosed ADHD and/or autism: A mixed-method systematic review. J Atten Disord. 2023;27:1393-1410.
4. NVAB-richtlijn Psychische problemen. Utrecht: NVAB, 2019.

Niels Claassen is aios bedrijfsgeneeskunde bij ArboNed, Den Haag. Contact: niels.claassen@arboned.nl

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen
account, maak dan hieronder een account aan.
Lees ook de spelregels.